1 10 van een amendement Sasse van Ysselt en 9 andere leden waarbij de woorden, die men er nu wil inbrengen, werden geschrapt 2). De thans voorgestelde tekst van art. 4 geldt dus niet een simpele redactiewijziging. In elk geval tast men in 't duister ten aanzien van de bedoeling, welke de Regeering met het voorstel tot herstel van den oorspron- kelijken tekst heeft gehad. Bezien in 't licht van de wijziging, in 1918 door de Kamer aan gebracht, had men toch niet anders kunnen verwachten dan dat door dit voorstel een actie tegen de wijziging van art. 4 zou worden uitgelokt. DRESCH. Naschrift op het artikel van den heer Dresch. Als de heer Drf.sch zich de moeite wil geven mijn artikel, dat hij aanhaalt, te lezen, zal hij zien, dat ik daarin de door de Regeering aanvankelijk voorgestelde wijziging van art. 4 der Archiefwet 1918 in geenen deele verdedig, maar alleen opkom tegen zijne door niets gestaafde bewering, dat deze wijziging ten doel zou hebben de gemeentearchivarissen, die den rang van archiefambtenaar tweede klasse hebben, van hun recht om zelfstandig afschriften te geven te berooven. Met dat argument (als ik dat woord hier gebruiken mag) had hij handteekeningen onder zijn request verzameld. In zijn hierboven afged rukt artikel lees ik noch een woord, waardoor hij dat beweren tracht waar te maken, noch een, waarbij hij het herroept. In mijn artikel heb ik erkend, dat de positie der archivarissen, die noch ambtenaren eerste, noch ambtenaren tweede klasse zijn, door de voorgestelde wijziging, wat betreft het recht om afschriften af te geven, zou worden verslechterd. Ik zag hierin echter geen groot bezwaar, omdat, gelijk ik reeds vroeger heb opgemerkt Archievenblad 1926/1927, blz. 12), niemand onzer ooit veel van de toepassing van art. 4 der Archiefwet 1918 bemerkt heeft. Hetgeen mij echter natuurlijk niet belette om, toen op de laatst gehouden algemeene vergadering het voorstel tot handhaving der oude redactie van art. 4 aan de orde kwam, mij daarvóór te verklaren, zelfs al moest daardoor de heer Dresch de gelegenheid derven tot het houden eener welsprekende rede, voor welk gemis zijn bovenstaand artikel slechts ten deele schadeloos stelt. R. FRUIN. 111 Oude en nieuwe archieven. Bij het raadplegen van de Handleiding voor het ordenen en be schrijven van archieven, ontworpen in opdracht van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland, besef ik steeds meer en meer, welk een belangrijk werk hier voor de archivarissen en voor de oud-archieven in het bijzonder, is tot stand gebracht. En daarbij bekruipt mij dan ook telkens weer een gevoel van onvoldaanheid met betrekking tot de verzorging der „nieuwe" archieven en meer speciaal de gemeente archieven, omdat ik daarmee nader bekend ben. Voor de gemeente archieven zou een „handleiding" in den geest van die voor de oud-archieven van zeer groot nut zijn, om dan verder maar te zwijgen van een wettelijke regeling als voor de oud-archieven in de Archiefwet 1918 is neergelegd. Maar hoe dit ook zij, het ontheft de administratie niet van haar plicht om zorg te dragen, dat in den toestand der gemeente-archieven verbetering komt. Daaraan wordt gewerkt, dit is zeker. Ook ontbreekt het daarbij niet aan belangstelling van den kant der archivarissen, getuige o.m. de samenwerking tusschen de verzorgers der oude en nieuwe archieven in de archiefcommissie, ingesteld door de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten. Maar toch is er niet altijd de juiste waardeering voor het werk, dat ieder van hen, de verzorgers van de oude en de verzorgers van de nieuwe archieven, hebben te verrichtten. Dit is gelukkig geen verschijnsel dat algemeen is, doch waar het zich voordoet, kan het niet in het belang zijn van de archiefverzorging in het algemeen. De verzorgers van de nieuwe archieven zullen zich in den regel geen voldoende rekenschap geven van de moeilijkheden, welke verbonden zijn aan het „ordenen en beschrijven" van de oude archieven. Een bestudeering van de Handleiding zou hier zeker nuttig kunnen zijn, in vele gevallen een meer zuiver oordeel kunnen schenken. Doch daarbij rijst ook de vraag, of de verzorgers der oude archieven wel alle een juist oordeel vormen over de wijze, waarop de administratie (vooral in de laatste jaren) het probleem der archiefordening tracht op te lossen. Het ontbreekt de archivarissen hierbij aan een „hand leiding" als voor het ordenen en beschrijven van de oude archieven en mogelijk heeft dit er ook toe geleid, dat hun oordeel over wat men zou kunnen noemen de moderne methode van archiefordening niet altijd juist is.2) De polemiek tusschen enkele archivarissen en den heer Zaalberg ligt ruim 10 jaar achter ons en in dien tijd hebben Zie Rijksarchiefwezen in het algemeen 1918, blz. 54(76). Vergadering Tweede Kamer 1 Mei 1918. 1) Zie Ned. Archievenblad 1924/1925, bladz. I. '2) Eenige aanwijzing meent schrijver dezes te hebben gegeven in zijn Handleiding voor de kennis van de gemeentelijke registratuur en hare toepassing voor de praktijk (uitgave N. SAMSOM, Alphen a/d Rijn).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 24