108 gemeenten tot archivaris benoembaar zijn geweest. De Kamer heeft van het amendement niet willen weten. Ik wil op de discussie niet ingaan en alleen de woorden van den oud-minister De Visser aan halen: „Geheel en al in strijd met de bedoeling van dit wetsontwerp om het archiefwezen, ook wat de leiding betreft, op een hooger niveau te brengen, is het amendement van mevrouw Bakker-Nort, en daarom zal ik er, in het belang van de zaak, mijn stem aan onthouden." Deze verklaring, geheel in den geest van die van den heer Overvoorde, hiervóór blz. 70 in het verslag van onze buitengewone vergadering gememoreerd, karakteriseert het streven der twaalf archivarissen, dat nu gelukkig verijdeld is. Want de Tweede Kamer verwierp het amen dement met nog grooter meerderheid (60 tegen 8 stemmen), dan waarmede het voorstel om het request der archivarissen te steunen in onze vergadering afgewezen was (28 tegen 5 stemmen). Hiermede is dit plan, naar wij hopen voor goed, van de baan. R. FRU1N. De voorgestelde wijziging van art. 4 der Archiefwet. In de 1ste aflevering van den 35sten jaargang van het Neder- landsch Archievenblad staat op pag. 27 onder het bovenstaand opschrift een uiteenzetting van prof. Fruin, waarin hij de voorgestelde wijziging van art. 4 verdedigt en welk artikel tot slot dezen zin bevat „Tot verwerping van het wetsvoorstel behoeft deze zaak in elk geval niet te leiden.' Hoewel in het door prof. Fruin bedoelde adres volstrekt niet, zooals hij beweert, „de verwerping van het wetsontwerp verzocht wordt" en in de op 28 Januari gehouden vergadering, op voorstel van prof. Fruin, besloten is om aan de Tweede Kamer te verzoeken art. 4 ongewijzigd te laten, acht ik het toch niet overbodig hier de bezwaren van mij en anderen tegen de wijziging van art. 4 tegen over het standpunt van prof. Fruin mede te deelen. Ik acht zulks te meer noodzakelijk, opdat men later niet zou kunnen beweren, dat het verzoek van de gemeentearchivarissen, om art. 4 ongewijzigd te laten, zonder eenig fundament zou zijn geweest. Zie hier dan de reden waarom tegen de wijziging van art. 4 diende te worden opgekomen De beheerders der in de Archiefwet bedoelde archiefbewaar plaatsen zijn bevoegd afschriften van stukken te geven. Wanneer een beheerder is een secretaris (van een gemeente of van een waterschap) of een in art. 21 bedoeld waterschaps- 109 bestuurslid, behoeft het door deze functionarissen af te geven afschrift een visum. Wie zijn beheerders? Ie. de archivaris (art. 15, al. 4); 2e. de secretaris eener gemeente (art. 15, al. 2); 3e. de secretaris of het lid van het bestuur van een waterschap (art. 21). Wat wilde nu de nieuwe redactie van art. 4? Zij wilde een wijziging, inhoudende dat „wanneer een beheerder niet is een wetenschappelijk ambtenaar in den zin van art. 3 hij niet zelfstandig afschriften mag geven. Wie is „wetenschappelijk ambtenaar in den zin van art. 3 Een algemeene maatregel van bestuur bepaalt wien men daaronder heeft te verstaan. (De algemeene maatregel van bestuur van 2 Sept. 1919, Stbl. no. 551, omschreef de twee soorten van wetenschappelijke archiefambtenaren en wat daarbij behoort). In de op de Archiefwet 1918 betrekking hebbende Kamerstukken is nimmer vooraf duidelijk aangegeven wat de wetgever zelf onder een „wetenschappelijk ambtenaar in den zin van art. 3 verstond en hoe men zou handelen ten aanzien der in 1918 fungeerende archivarissen. Dat een algemeene maatregel van bestuur ons, buiten de Archiefwet om, verrassingen kan brengen, hebben de in 1918 fungeerende gemeentearchivarissen geleerd, toen zij kennis namen van den inhoud van den algemeenen maatregel van bestuur van 2 Sept. 1919 (Stbl. 551)! Een wet verandert men zoo gemakkelijk niet, maar met een algemeenen maatregel van bestuur kan men feitelijk doen wat men wil: men kan dezen elk oogenblik wijzigen. Afgescheiden echter hiervan, moet men wel in t oog houden, dat de voorgestelde wijziging van art. 4 der Archiefwet niets nieuws inhoudt. De voorgestelde redactie komt, op een enkel woord na, vrijwel ■woordelijk overeen met den tekst van art. 4 in het wetsontwerp in 1917 bij de Tweede Kamer ingediend2). Die tekst is echter in de Tweede Kamer gewijzigd door aanneming Ij |n de toelichting op art. 3 werd in de Memorie van loelichting gesproken van waarborgen van geschiktheid, welke „misschien niet dezelfde zullen kunnen zijn. [Ned. Archievenblad 1917/18, blz. 100 bovenaan). In de Memorie van antwoord op het Voorloopig Verslag der Iweede Kamer is sprake van eischen, die „wellicht minder zwaar kunnen zi|n. 2) Zie Fruin De Archiefwet 1918, 1ste stuk, pag. XXI, in kolom E.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 23