106 dat van de verplichting tot overbrenging werden vrijgesteld de gemeenten, die een eigen archivaris en eene doelmatige archief bewaarplaats hebben. Door deze concessie bewerkte de Minister de intrekking der beide amendementen, en de heer Van Aalten heeft zelfs vóór het Regeeringsvoorstel gestemd; maar de Minister verloor er de stem door van den heer Boon, die voor de weeskamerarchieven dezelfde behandeling wenschte als voor de rechterlijke archieven; beide zijn Rijkseigendom en er is dus geen grond hier andere voorschriften te geven, dan indertijd voor de rechterlijke archieven gegeven zijn. Dat de weeskamerarchieven Rijkseigendom zouden zijn, bestreed juist de heer Knottenbelt, die op dien grond het voorgestelde artikel in strijd achtte met de Grondwet. Immers de weeskamerarchieven zijn gemeenteëigendom, zij worden, meende hij, door de voorgestelde bepaling tot Rijkseigendom gemaakt, onteigend dus, zonder dat er vooraf schadeloosstelling is betaald en zonder dat eene wet het algemeene nut der onteigening heeft uitgesproken. Terecht wees de heer Boon er op, dat, ware deze redeneering juist, ook het amendement Knottenbelt tegen de Grondwet zou hebben gestreden, daar het ook overdracht van weeskamerarchieven van gemeenten, die niet goed voor die archieven zorgen, toeliet. De Minister stelde zich op het standpunt, dat hij de vraag, wien de eigendom der weeskamerarchieven toekomt, in het midden liet. In elk geval heeft tengevolge van het voorstel geene eigendoms overdracht plaats, al wordt misschien de uitoefening van het eigen domsrecht er ten behoeve van den publieken dienst door beperkt. Het Regeeringsvoorstel werd hierop met 55 tegen 8 stemmen aangenomen. Onder de tegenstemmers waren zoowel de heer Boon als de heeren Van Sasse van Ysselt en Knottenbelt. Wat is nu het resultaat van deze beraadslagingen? De oppositie tegen het oorspronkelijke voorstel heeft in zooverre succes gehad, als de gemeenten, die anders krachtens Koninklijk besluit haar wees- kamerarchief in bewaring zouden hebben ontvangen, het nu behouden krachtens wettelijk voorschrift. Er wordt dus geen proces-verbaal opgemaakt, en de verplichting om binnen een zekeren termijn het weeskamerarchief te doen inventariseeren wordt niet opgelegd. Het laatste zal voor die archieven zeker geene schade zijn; want ik houd er mij van overtuigd, dat de archivarissen der aldus begunstigde gemeenten er eene eer in zullen stellen die inventarissen te maken, zoo zij er niet reeds zijn. Daartegenover mag op de volgende punten gewezen worden. De eenigszins magische glans, die art. 9 der wet van 18/9 omstraalde en die als grondslag van het eigendomsrecht der gemeenten op de 107 toen aan haar „teruggeven" archieven werd uitgelegd, heeft afgedaan. Zoo enkele gemeenten de weeskamerarchieven onder zich behouden, dan is dat niet uit krachte van art. 9 der wet van 1879, maar ten gevolge van het bepaalde in de Archiefwet; en die beschikking der Archiefwet steunt niet op den eigendom van het weeskamerarchief, die aan de gemeente zou toekomen, maar op eene beslissing, door den wetgever genomen ten gunste van die gemeenten, die van hare belangstelling in de archieven hebben blijk gegeven door een eigen archivaris aan te stellen en eene doelmatige archiefbewaarplaats in te richten. Voorts is over den eigendom der weeskamerarchieven niets beslist, en door de nieuwe bepaling komt in den eigendom geene wijziging1). De Minister heeft dat verklaard, en de heer Knottenbelt heeft het door zijn betoog, dat eigendomsoverdracht op deze wijze ongrondwettig zou zijn, onderstreept. Ook de uniforme regeling inzake de weeskamerarchieven komt mij voor voldoende gewaarborgd te zijn. Want de gedeelten dezer weeskamerarchieven, die als rechterlijk archief overgenomen zijn en nog in de Rijksbewaarplaatsen berusten, kunnen met gebruikmaking van alinea 3 van het nieuwe art. 19 aan de gemeenten in bewaring gegeven en met de weeskamerarchieven vereenigd worden. En hetzelfde geldt m. m. van de reed» als deel van het rechterlijk archief aan de gemeenten in bewaring gegeven fragmenten van weeskamer archieven. Want de bewaargeving uit krachte van het Koninklijk besluit op de rechterlijke archieven of op grond van alinea 3 van art. 19 Archiefwet en die van de eerste alinea van dat artikel ver schillen principieel niet van karakter, al staat de laatste in de wet en berust de eerste op een Koninklijk besluit. Het meest verheugt mij intusschen de beslissing, door de Kamer genomen in verband met het reguest der twaalf gemeentearchivarissen. De leden Bakker-Nort en Van Sasse van Ysselt hebben getracht aan den wensch der petitionarissen tegemoet te komen, door op art. 15 der Archiefwet 1918, zooals dat gewijzigd wordt in art. XI van het wetsontwerp, een amendement voor te stellen, waardoor het beheer van een gemeentearchief zou kunnen worden opgedragen, behalve aan een archivaris-wetenschappelijk ambtenaar volgens art. 3 der wet en den gemeente-secretaris, ook aan iemand, die bij het in werking treden van de Archiefwet 1918 archivaris of adjunct-archivaris eener gemeente was geweest. In dat geval verkeerden de twaalf requestranten; werd het amendement aangenomen, dan zouden zij dus in alle Over den eigendom der weeskamerarchieven hoop ik in een volgend artikel te handelen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 22