102
Het Voorloopig Verslag van het wetsontwerp van de Com
missie van Rapporteurs uit de Eerste Kamer luidt als volgt;
„Bij het afdeelingsonderzoek van dit wetsontwerp werd gewezen
op de gedurende de beraadslagingen in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal ingevoegde woorden in artikel XIV„van gemeenten,
die geen eigen archivaris en geen doelmatige archiefbewaarplaatsen
hebben". Enkele leden vroegen zich af, of de gevolgen van deze
wijziging wel voldoende zijn overzien.
In het bijzonder wenschten zij te weten, wat er zal geschieden
103
met de archieven van de voormalige wees- en momboirkamers van
gemeenten, die wèl een eigen archivaris en eene doelmatige archief
bewaarplaats jhebben. Kan, zoo vragen zij, ten opzichte van die
gevallen het derde lid van artikel XIV uitkomst bieden?
Aldus vastgesteld den 23sten Maart 1928.
DE jONC.
HEERKENS THIjSSEN.
KOSTER.
MOLTMAKER.
SL1NGENBERG."
(Slot volgt).
Nabetrachting.
Nu het ontwerp tot wijziging der Archiefwet 1918 de Tweede
Kamer heeft gepasseerd, schijnt het mij niet ongewenscht in het Archieven
blad een kort overzicht te geven van de behandeling van het ontwerp
bij die gelegenheid en van de wijzigingen, die het dientengevolge
heeft ondergaan.
Naar aanleiding van het afdeelingsonderzoek in de Tweede Kamer
had mevrouw Bakker-Nort een amendement op art. XIV (art. 19 oud)
ingediend, dat ook in het request van onze Vereeniging aan de Kamer
is gesteund, en waarover ik hier dus niet behoef uit te weiden. De
Minister heeft, bij nota van 9 Februari 1928, die wijziging in eenigs-
zins andere redactie overgenomen, en tegelijkertijd, ook in overeen
stemming met het request onzer Vereeniging, in art. IV de oude
redactie van de Archiefwet 1918 hersteld.
Er bleven dus nog twee geschilpunten over, die in de laatste
vergadering onzer Vereeniging ter sprake waren gebracht, nl. de
redactie van het eerste lid van art. 19, in het ontwerp onder art. XIV
vermeld, handelende over de overbrenging der weeskamerarchieven,
en de wensch van den heer Dresch en elf andere gemeentearchivarissen
om, hoewel bij de overgangsbepalingen, vervat in het Koninklijk Besluit
van 2 September 1919 (Staatsblad no. 551), gerangschikt onder de
archiefambtenaren tweede klasse, toch benoembaar te worden ver
klaard tot archivaris eener gemeente, welke volgens het boven aan
gehaalde Koninklijk besluit alleen een archiefambtenaar eerste klasse
tot archivaris mag benoemen. Hoewel op de vergadering voorstellen
om op die punten het ontwerp te wijzigen, geene meerderheid hadden
kunnen verwerven, was toch te verwachten, dat zij in de Tweede
af van twee toevallige omstandigheden, in de eerste plaats of de commissie van liqui
datie van 1852 tot 1879 toevallig die registers noodig had, in de tweede plaats, of in
1928 toevallig de archivaris een diploma had of niet. Dat stuurt een behoorlijke regeling
in de war. De archivaris van een gemeente als Rotterdam behoeft zich er niet druk
over te maken, want alle rechterlijke archieven berusten onder hem krachtens bruikleen
en dus ook deze bejaarde en omstreden weeskamerarchieven. Het is zelfs een voordeel
voor de gemeente, omdat het Rijk onderhoudskosten betaalt. Met het artikel, zooals het
nu gewijzigd wordt, bereikt men niets anders dan een stelselloosheid, die in de wet
wordt gebracht, omdat zij geënt wordt op een ongelukkige uitdrukking van „terug
geven", die nooit als zoodanig bedoeld kan zijn, in de wet van 1879. Gaarna zou
ik mijn stem aan het oorspronkelijk artikel hebben gegeven; aan het gewijzigd artikel
kan ik dit niet doen.
De heer Waszink, Minister van O., K. en W.: M. de V.! Ik kan de bezwaren
tegen artikel XIV onmogelijk deelen. De heer Knottenbelt heeft wederom de
grondwettelijke bezwaren geopperd, die hij reeds bij de algemeene beschouwingen te
berde heeft gebracht. Ik kan het mij met den besten wil ter wereld niet anders indenken
dan dat het niet gaat over eigendomsovergang. Het is eenvoudig een beperking van
den eigendom, die in deze wel vrij ver gaat, maar die toch niet beteekent eigendoms
overgang. Trouwens, en dit wil ik den heer Boon ook nog doen opmerken, bij dit
geheele artikel XIV heb ik mij onmogelijk kunnen verdiepen in de vraag, wie den eigen
dom heeft van die archieven. Daarom geloof ik, dat het betoog van den heer Boon
niet juist is en dat de enge beteekenis van in eigendom teruggeven hier niet op haar
plaats is. Ik zie geen enkel bezwaar, waarom men dat artikel niet zou aannemen; grond
wettelijke bezwaren zie ik niet en ook geen practische. De belangen van de gemeenten
raken niet in de knel en ik zie evenmin den strijd, dien de heer Boon ziet in de door
mij zooeven aangebrachte wijziging. Hier is het uitgangspunt van den heer Boon
onjuist. Ik moet derhalve de Kamer verzoeken, dit artikel ongewijzigd aan te nemen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd artikel XIV wordt met 55 tegen 8 stemmen aangenomen.
Tegen hebben gestemd de heer Staalman, mejuffrouw Westerman, de heeren van
Gijn, Bierema, Boon, van Sasse van Ysselt, Knottenbelt en Drooglever Fortuyn.
De artikelen XV tot en met XVIII, zoomede de beweegreden van het ontwerp van
wet, worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Het -ontwerp van wet wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen."