100 101 zooeven heb ingetrokken, was om de bepaling, die de Minister voorstelt, zoo min mogelijk gevaarlijk te maken en er daartoe eenige verbetering in aan te brengen. De Minister is daaraan te gemoet gekomen en daarmede is mijn amendement onnoodig geworden, maar ik zou toch de Kamer willen waarschuwen om voor het gewijzigde artikel te stemmen. Ik had reeds gelegenheid, bij de algemeene beschouwingen uiteen te zetten, dat ik betwijfelde of deze bepaling is in overeenstemming met de Grondwet, maar na wat de Minister heeft gezegd, betwijfel ik dat eigenlijk niet meer. Nu heeft het mij min of meer onaangenaam getroffen, dat de Minister mijn grondwettelijk be zwaar heeft begroet met dit antwoord: Nu ja, dat weten wij wel, wanneer men geen gegronde bezwaren heeft, dan komt men met een aan de Grondwet ontleend bezwaar. Ik moet daartegen opkomen. De tegenwoordige neiging is wel, dat men de Grondwet niet altijd au sérieux meent te moeten nemen. Maar ik wensch daartegenover op te merken, dat de eenige plicht, dien een Kamerlid heeft en waarvoor hij zijn eed of belofte moet afleggen, is, dat hij de Grondwet zal handhaven. Wanneer men dus komt met een betoog, dat een bepaling, die de Regeering voorstelt, niet overeenkomstig de Grondwet is, of althans wanneer daaromtrent twijfel wordt geopperd, mag dat niet beantwoord worden met een lichtvaardige opmerking, zooals de Minister mij heeft te gemoet gevoerd. Ik ben daarom van oordeel, dat die bepaling in strijd is met de Grondwet, omdat de bedoeling van de Grondwet deze is, dat niemand van zijn eigen dom zal worden ontzet zonder schadevergoeding. Nu komt het mij voor, dat er in datgene, wat hier voor de gemeenten overblijft, niet is eenig reëel element van eigen dom; alleen het woord blijft bestaan, meer niet. Bij de beoordeeling van de vraag ol ontneming van eigendom plaats heeft, mag men zich niet stellen op het standpunt, dat dit niet het geval is, indien er maar iets, hoe weinig ook, van het eigendomsrecht over blijft, neen, men heeft het oog te vestigen op de werkelijke beteekenis der door de wet beoogde handeling en zich af te vragen of hetgeen reëel gebeurt als onteigening is te beschouwen. Men mag dus niet steunen op woorden en aanvoeren, dat hier alleen een beperking, zij het ook een tot het uiterste gaande beperking, van den eigendom der gemeenten van haar archiefstukken plaats vindt, omdat die gemeenten den naam van eigenaar nog zouden mogen dragen. Want feitelijk verliezen de gemeenten bij toepas sing der onderhavige wetsbepaling elk genot van, elk recht op de door het Rijk opge vorderde archiefstukken. Daarom zal ik aan deze bepaling mijn stem niet kunnen geven en ik hoop, dat velen daarover ook zoo zullen denken. In de tweede plaats de bepaling zelf. De Minister heeft aan deze bepaling een strekking gegeven, die eigenlijk hierop neerkomt, dat die bepaling zou kunnen luiden: de gemeenten zijn verplicht haar mede werking te verleenen tot het van Rijkswege doen catalogiseeren van de door Ons aan te wijzen archiefstukken. De Minister zeide: wat praat gij over verlies van rechten op die stukken? Mijn bedoeling is niets anders dan na te gaan, wat er in het geheele land is, aan geconcentreerde catalogisatie dus, maar de archieven, die daarvoor in aanmer king komen, kunnen blijven op de plaats waar zij zijn, als die plaatsen maar goed zijn. Ik merk op, dat die toelichting, hoe goed ook bedoeld, en hoe sussend ook, vierkant in strijd is èn met de woorden èn met de toelichting van het artikel. Ik zal uit die toe lichting nu niet voorlezen om de zaak niet onnoodig lang te maken, maar ieder, die daarvan kennis heeft genomen, heeft daaruit ontwaard, dat de bedoeling is, dat het Rijk van recalcitrante gemeentebesturen archiefstukken, die het wil hebben, zal kunnen krijgen. Ik wijs o.a. op de zinsnede, die voorkomt in de Memorie van Toelich ting1), dat een groot deel van zekere archiefstukken naar de Rijksarchiefbewaar plaatsen zijn overgegaan, maar dat enkele gemeentebesturen tegen afstand bezwaar gemaakt hebben, o.m. omdat een wettelijke grond zou ontbreken. Om nu het be roep hierop te breken, wordt deze bepaling gemaakt, waarvan de Minister zegt, dat J) Hiervóór blz. 24. ze eigenlijk niet veel beduidt, dat ze slechts van administratieven aard is. Voorts lees ik in de voorlaatste zinsnede van de Memorie van Toelichting, dat de redactie algemeen genomen is, omdat de mogelijkheid bestaat, dat nog andere archieven aan den dag komen, die naar hun aard en herkomst in de Rijksarchiefbewaarplaatsen thuisbehooren. M. de V.! Als ze daar thuisbehooren, zal de Minister niet tevreden zijn met de catalogiseering dier stukken, maar zal hij ze naar de Rijksbewaarplaatsen brengen. De bedoeling is dus den gemeenten te ontnemen de stukken, die het Rijk wenscht te bezitten. Daartegen kom ik op, omdat het in strijd is met de autonomie en met het eigendomsrecht van de gemeenten. Bovendien, wanneer wij vandaag een dergelijke bepaling gaan maken voor archiefstukken, dan zal dat een precedent zijn ingeval het Rijk later andere eigendommen van de gemeenten onder Rijksbeheer zou willen brengen, b.v. om de Rijksmusea te completeeren met schilderijen uit gemeentebezit. Wij zijn daarmee op den verkeerden weg! Laten wij ons houden aan de Grondwet, die bepaalt, dat niemand iets mag worden ontnomen zonder schadevergoeding. De heer Boon: M.de V.! De heer Knottenbelt zal zijn stem aan dit artikel niet geven, omdat z.i. de Grondwet gevioleerd wordt. Ik wijs er echter op, dat in zijn gedachtengang zijn ingetrokken amendement de Grondwet eveneens zou aantasten, want er wordt in gezegd, dat eigendomsontneming wel zou mogen, wanneer de archie ven niet behoorlijk verzorgd worden. De heer Knottenbelt heeft als voorbeeld aangehaald schilderijen. Als er schilderijen uit particulier of gemeentelijk bezit ge dwongen zouden worden overgebracht naar de Rijksmusea, dan zou dit natuurlijk aan tasting van het eigendomsrecht zijn. De heer Knottenbelt zegt nu: maar wanneer ze slecht verzorgd worden, zou mijn bezwaar verminderen, doch dan zou de Grondwet toch evenzeer verkracht worden. Daarom zou ik dan ook tegen het artikel gestemd hebben, zegt de heer Knottenbelt. M. de V.! Dan begrijp ik zijn amendement beter. Ik zal er ook tegen stemmen, maar op geheel andere gronden. Er is gezegd, dat er strijd zou zijn met de Grondwet, maar ik vind, dat de Minister wel wat vlug op zij is gegaan voor de amendementen uit Rotterdam. Ik meen dat het artikel en het door den Minister vrijwel overgenomen amendement in strijd is met het beginsel dezer wet. De weeskamerarchieven zijn in 1811 gelijkgesteld, en te recht, met de overige rechter lijke archieven en omdat nu eenmaal sommige boedels moesten geliquideerd worden, heeft men de oude bestuurders belast met de liquidatie. In 1852 is er een algemeene commissie gekomen om de nog niet geliquideerde boedels onder zich te nemen en in 1879 zijn deze toevallige gedeelten van de weeskamerarchieven „teruggegeven" aan de gemeenten, maar dat is niet een teruggeven in den zin alsof zij eigendom waren der gemeenten, maar eenvoudig een weer ter hand stellen, een in bewaring geven, omdat de rest dier stukken toch meestal ook in de gemeenten aanwezig was, evenals de notarieele archieven. Met dat teruggeven is allerminst bedoeld om incidenteel te be slissen over een toevallig restje van die archieven, dat zij nl. eigendom der gemeenten zouden worden, want zij waren in 1811 met de overige stukken Rijkseigendom ge worden. Wat doet nu het amendement? Het pikt geheel stelselloos een toevallig plukje boedels er uit, die die commissie van liquidatie noodig had, en die promoveert het tot gemeente-eigendom, in strijd met het juiste beginsel, dat justitie Rijkszaak is, en alleen nog maar dan, wanneer er geen gediplomeerd archivaris is. Het wordt nu een onmo gelijke verwarde toestand. Neem b.v. eens twee gemeenten, Rotterdam en Gouda. In Rotterdam krijgt men omdat er een gediplomeerd archivaris is een gedeelte als gemeente-eigendom en een ander gedeelte als Rijkseigendom, doch bij den archivaris in bruikleen. Als de Rijksarchivaris komt inspecteeren, mag hij slechts een gedeelte zien! In Gouda, waar men geen gediplomeerd archivaris heeft, blijft ook dat laatste gedeelte Rijkseigendom. Als nu in Gouda een nieuwe gediplomeerde archivaris komt, veranderen dan ook de registers van eigenaar? Zoo neen, dan hangt de eigendom

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 19