94 95 advies, daarover door Gedeputeerde Staten uitgebracht aan de Provinciale Staten van Noordbrabant, waarin zij o.a. zeggen (zie stuk n°. 14 der najaarszitting 1921): „Afge zien van het bezwaar, verbonden aan omslag der kosten over de betrokken besturen, kunnen wij toch niet medewerken aan de instelling van een technischen archiefdienst. De Staten van dit gewest hebben zich verzet tegen de benoeming van een inspecteur der archieven, omdat de kosten der inspectie te hoog zouden loopen. Zij zullen zeker niet de noodige gelden voor de inrichting van een technischen archiefdienst willen be schikbaar stellen, vooral nu allerwegen stemmen opgaan voor bezuinigingVer der zeggen Gedeputeerde Staten in het slot van dit advies: „Of en in hoever de ge meente- en waterschapsbesturen in de toekomst zullen kunnen voldoen aan de zeer hooge en kostbare eischen van de beoefenaars der archiefwetenschap zal de ervaring moeten leeren. De provincie dient echter o.i. niet als garante op te treden voor de onkosten van een arbeid, die theoretisch- misschien dringend noodzakelijk is, maar waarvan de practische waarde voor de belastingbetalers in het algemeen ver beneden de kosten er van blijven zal. De wetgever heeft de dliettanten willen weren uit de gemeente- en waterschapsarchieven; dit doel zal hij wel kunnen bereiken, zonder dat de provincie wordt verplicht tot offers, welke de dilettanten weleer uit vrije beweging brachten." M. de V.! De Provinciale Staten van Noordbrabant hebben met algemeene stemmen de instelling van een zoodanigen provincialen archiefdienst afgestemd. Het is ons niet gebleken, dat de Regeering den Rijksarchivaris in Noordbrabant heeft gesteund om nog te bereiken wat hij naar zijn overtuiging in het belang van de provinciale inspectie der gemeente- en waterschapsarchieven noodig achtte. Ik weet daarom niet, welke motieven bij den toenmalig en Minister daartoe hebben gegolden, maar het wii mij voorkomen, dat wanneer hij met deze quaestie in kennis is gesteld wat wel het geval zal zijn geweest hij dan zal gedacht hebben: Ik moet mij hiervan onthouden, want er staat niet in de Archiefwet, wie de kosten van het toezicht van Gedeputeerde Staten te betalen heeft; ik heb dus geen macht de provincies tot het instellen van een dergelijken inspectiedienst te dwingen. Een vermoeden daarvoor vinden wij in het Archievenblad van 1917/' 18, n°. I1); daarin staat, dat toen wijlen de Rijksacrhivaris mr. van Meurs voorstelde om alle gemeente-archieven over te brengen naar de Rijks archiefbewaarplaatsen, zijn collega's zeiden: Laten wij niet te radicaal zijn, want dan brengen wij de Archiefwet in gevaar. Zoo kan ook de adviseur der Regeering in bovengenoemd geval van Noordbrabant wel gezegd hebben: helpt de Regeering den Rijksarchivaris in Noordbrabant, dan zullen wij wellicht ook niet bereiken hetgeen met het Koninklijk besluit beoogd wordt. Uit het gebeurde in Noordbrabant kan men zien, hoe gevaarlijk de bepaling der artt. 16 en 23 der Archiefwet is, wanneer deze versterkt wordt door hetgeen de Regeering thans nog voorstelt, nl. dat de kosten van het toezicht komen ten laste van de provincie. Nu is mij van bevriende zijde gezegd: Waarom stelt gij geen amendement voor op hetgeen wordt voorgesteld ten aanzien van die kosten? Het wil ons echter voorkomen, dat dit geen verstandige daad zou zijn, want de Minister zegt in zijn Nota ook nog, dat, al staat het niet in de Archief wet, hij toch de kosten van toezicht ten laste van de provincie kan brengen, want art. 107k der Provinciale Wet geeft hem de bevoegdheid daartoe. Maar wanneer dit waar zou zijn, dan vraag ik: waarom stelt de Minister voor om in deze wet nog in te las- schen de bepaling, dat de kosten der inspectie ten laste der provincie komen? Men zet in een wet toch niet iets, dat een overbodigheid is. Wij vreezen daarom te meer, dat het de bedoeling der Regeering is, nog meer dan thans het geval is, de kosten van toezicht ten laste der provincies te brengen. Ik wensch daarom te waarschuwen tegen de groote macht, die op het oogenblik aan de Regeering reeds is toegekend en nog meer zal toegekend worden, als het onderwerpelijk wetsvoorstel wordt aangenomen, '1 Bedoeld zal zijn: No 3, zie Ned. Archievenblad 1917/1918, blz. 116. (N. v. d. R.). waardoor kosten ten laste van provincies, gemeenten en waterschappen zullen komen, zonder dat in de meeste gevallen er reden voor is, want de meest belangrijke stukken uit de gemeentelijke en waterschapsarchieven zijn thans reeds gebracht naar de Rijks archiefdepots. Ik wijs bijv. op de schepenarchieven, de oude notarieele archieven, de oude doop-, trouw- en overlijdensregisters. Slechts in enkele gemeenten zijn zij daar gelaten. Te meer moeten wij ons daartegen verzetten, dat in de Archiefwet bepalingen zullen blijven opgenomen, welke zeer ten nadeele zullen zijn voor de provinciale finan ciën. Wij zouden er geen bezwaar tegen hebben, dat de bepalingen van den eersten volzin der artt. 16 en 23 der Archiefwet werden aangevuld, zoodat men zou kunnen overzien, welke de kosten zullen zijn voor de provincies, gemeenten en waterschappen voor de oude archieven, maar wij moeten ons er wel tegen verzetten, dat de provincies deswege aan de willekeur van den Minister, ik druk op het woord willekeur, over gelaten worden, want hij is daarin heelemaal vrij, als de artt. 16 en 23 der Archiefwet ongewijzigd blijven bestaan. Dat is iets, dat niet te pas komt, dat niet behoort in onze Nederlandsche Staatswetgeving. Ik hoop, dat de Minister zich niet tegen het amen dement zal verzetten en dat hij, mocht hij er bezwaar tegen hebben, een tegemoet komende houding er tegenover zal aannemen, door een wijziging voor te stellen van de artt. 16 en 23 der Archiefwet, waardoor onze bezwaren worden weggenomen. Maar om alles over te laten aan het inzicht van een Minister van O., K. en W., dat gaat ons te ver. De heer dr. de Visser: M. de V.! Ik begrijp het amendement van den heer van Sasse van Ysselt niet goed. In artikel 16 van de tegenwoordige Archief wet staat: „Het toezicht op de behoorlijke uitoefening der in artikel 14 aan burge meester en wethouders opgedragen zorg wordt door Gedeputeerde Staten uitgeoefend overeenkomstig bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen." Nu stellen de voorstellers van het amendement voor, de laatste woorden te schrappen. Ik wijs er op, dat zij niet voorstellen een wijziging te brengen in het Regeeringsvoorstel, maar in de wet zelf. Nu kan ik mij voorstellen, dat men zegt: in dien algemeenen maatregel van bestuur komen bepalingen voor, die min of meer ondeugdelijk zijn, die wij zouden wenschen gewijzigd te zien, en dat bij den Minister wordt aangedrongen, die enkele punten bij algemeenen maatregel van bestuur te herzien. Maar dat hebben de heer van Sasse van Ysselt en zijn medevoorstellers niet gedaan. Zij wenschen een voudig alle controle, die in die bepaling ligt, te zien weggenomen en eenvoudig te lezen: Het toezicht is aan Gedeputeerde Staten toegekend. Ik heb mij over dit voorstel verwonderd, juist op grond van de toelichting, die de geachte afgevaardigde gegeven heeft. Want wat heeft de geachte afgevaardigde gezegd? De toestand op dit oogenblik voldoet wat de controle betreft door de Rijksarchivarissen, maar de mogelijkheid is er, dat de Rijksarchivarissen het niet meer doen, en dan zouden wij voor gevolgen kunnen komen te staan, die bedenkelijk zijn. De geachte afgevaardigde stelt zich dus, wat dit punt betreft, op het standpunt, dat de regeling op dit oogenblik voldoet, maar ziet alleen de mogelijkheid, dat zij niet voldoen zal, als de archivarissen onwillig zijn. Nu heeft een dergelijk conflict of onwil van Rijksarchivarissen zich op het oogenblik nergens voorgedaan en de toestand is zoo bevredigend mogelijk als men zich maar denken kan. In elke provincie van Nederland maken Gedeputeerde Staten gaarne gebruik van de medewerking, van de adviezen en van de controle van Rijksarchivarissen en zij sparen daardoor ontzaglijk veel kosten uit, want zij hebben alleen de reis- en verblijfkosten der Rijksarchivarissen te vergoeden, wanneer deze hier en daar heen gaan. Wanneer nu de toestand in het algemeen tot geen enkele klacht heeft aanleiding gegeven en de toestand uit financieel oogpunt zoo voordeelig mogelijk is, dan vraag ik, gegeven ook de toelichting van den geachten afgevaardigde zelf: Welk is de reden om deze bepaling te schrappen en een toestand in het leven te roepen, die althans niet

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 16