92 93 provinciale financiën te zeer zouden kunnen aantasten. Maar sedert dien is verschenen een Koninklijk besluit, waarbij is geregeld het toezicht van Gedeputeerde Staten op de gemeente^ en waterschapsarchieven. Ik zal in het kort meedeelen wat daarin staat. In de eerste plaats, dat Gedeputeerde Staten het toezicht moeten doen uitoefenen, hetzij door een provinciaal inspecteur, hetzij door den Rijksarchivaris in de provincie. Bij de benoeming van den provincialen inspecteur zijn Gedeputeerde Staten ingevolge dat Koninklijk besluit echter niet vrij, want in het Koninklijk besluit wordt nog bepaald, dat Gedeputeerde Staten tot provinciaal inspecteur alleen kunnen benoemen hen, die voldoen aan de vereischten, gesteld voor de eerst klasse der wetenschappelijke archief ambtenaren. Vóór de invoering der Archiefwet deden Gedeputeerde Staten het toezicht op de gemeentelijke en waterschapsarchieven uitoefenen door een provinciaal ambtenaar, en dit geschiedde ook heel goed, voor zoover mij bekend, althans in Noordbrabant was dat het geval; het toezicht deed daar een ambtenaar ter provinciale griffie, die veel liefde gevoelde voor de historie van dat gewest. Dit kan nu niet meer door de invoering der Archiefwet; het toezicht moest toen worden opgedragen aan een pro vinciaal inspecteur of aan den Rijksarchivaris. In alle provinciën, behalve in Zuid holland, is het toen opgedragen aan den Rijksarchivaris. Alleen Zuidholland heeft een eigen inspecteur. De Rijksarchivarissen hebben het toezicht naar algemeen genoegen uitgeoefend en dat tegen niet te veel kosten. Hiertegen is natuurlijk geen bezwaar, maar de mogelijkheid bestaat, dat de Rijksarchivarissen het niet meer zullen kunnen doen, hetzij omdat de Minister van Onderwijs er bezwaar tegen gaat maken, hetzij zij wegens hun eigen werk het niet meer zullen kunnen doen en dan zal van het Koninklijk besluit het gevolg zijn, dat Gedeputeerde Staten voor provinciaal inspecteur zullen moeten benoemen een wetenschappelijk archiefambtenaar eerste klasse. Maar die is niet altijd te krijgen en bovendien niet altijd geschikt voor de provincie, waarvoor hij zou moeten worden aangesteld. Daarom komt het ons gewenscht voor, Gedeputeerde Staten vrij te laten in hun keuze van zoo'n inspecteur, die, naar wij meenen, gerust aan hun wijs beleid kan worden overgelaten. In zijn Nota merkt de Minister op, dat de provinciale inspecteur een man behoort te zijn, die wetenschappelijk boven de gemeente-archiva rissen staat, doch ik zet het hem, een provincialen inspecteur te vinden, die in weten schap en ervaring staat boven de archivarissen als bijv. die der gemeenten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, tenzij hij de algemeene Rijksarchivaris zelf zoude zijn. Bo vendien, de taak van Gedeputeerde Staten behoort alleen te zijn, dat de oude gemeente en waterschapsarchieven brand- en vochtvrij bewaard blijven. Hun wetenschappelijke ordening is de taak van de Rijksarchivarissen, dus van het Rijk, met de kosten waarvan de provinciën derhalve niet behooren te worden belast. Verder is in het Koninklijk besluit bepaald, hoe dikwijls de gemeente- en waterschapsarchieven moeten worden onderzocht en dat van dit onderzoek een verslag moet worden uitgebracht, een voor schrift, waartegen natuurlijk ook geen bezwaar bestaat en dat ook zou worden nage komen, al stond het niet in het Koninklijk besluit. Vervolgens houdt het Koninklijk be sluit de bepaling in, dat, wanneer aan Gedeputeerde Staten blijkt, dat de gemeente- of waterschapsarchieven door de gemeente- of waterschapsbesturen niet behoorlijk verzorgd worden, Gedeputeerde Staten hun moeten gelasten, binnen een door hen te bepalen termijn hun archieven behoorlijk te bewaren en te ordenen. Hierdoor kunnen gemeente- en waterschapsbesturen boven hun financieele kracht op groote kosten worden gejaagd, want zeer vele gemeenten en waterschappen bezitten niet de noodige geldmiddelen, om voor hun archieven behoorlijke bewaarplaatsen te bouwen en die archieven volgens de eischen der wetenschap te ordenen. De Minister merkt in zijn Nota op, dat blijkens de Archiefwet in bijzondere gevallen door de Kroon kan worden bepaald, dat in de kosten van bewaren of ordenen der gemeente- en waterschapsarchieven door het Rijk een tegemoetkoming kan worden verleend, doch wij meenen, dat het bestaan van die bijzondere gevallen door de Re geering wel nooit zal worden aangenomen, vooral niet door de tegenwoordige Re geering, die zooveel mogelijk uitgaven verschuift of tracht te verschuiven naar de kassen van de provincies, gemeenten of waterschappen. Laat de Minister, die dit nu ontkent, maar eens zien naar zijn collega van Waterstaat, die telkens voorstelt provin cies, waterschappen of gemeenten te laten deelen in de kosten van waterstaatswerken. Dan is nog in het Koninklijk besluit bepaald, dat als de gemeente- en waterschaps besturen onwillig blijven te voldoen aan het bevel van Gedeputeerde Staten om hun archieven behoorlijk te bewaren en te ordenen, de Kroon kan bepalen, dat alsdan aan hen hun archieven zullen worden afgenomen en naar een der Rijksarchieven over gebracht. Gemeente- en waterschapsbesturen, die onmachtig zijn en dat zijn de meesten hunner om voor een behoorlijke bewaring en ordening hunner archieven te zorgen, zullen hiertegen wel geen bezwaar hebben gehad, doch bij het onderhavig wetsvoorstel wordt nog voorgesteld, dat deze bewaring en ordening zal zijn voor rekening der betrokken gemeenten en waterschappen, en zoo zal deze bepaling, wordt zij aangenomen, alweder leiden tot vermeerdering der uitgaven van tal van noodlijdende gemeenten en waterschappen. Eindelijk houdt het Koninklijk besluit de bepaling in, dat de gemeente- en waterschapsbesturen, die geen eigen archivaris hebben, hun archie ven niet anders kunnen doen ordenen en beschrijven dan door een wetenschappelijken archiefambtenaar, een bepaling, waartegen in beginsel niets te zeggen valt, doch die door de meeste gemeente- en waterschapsbesturen bij gebrek aan de noodige geld middelen niet kan worden nageleefd. Door het bovenstaande hoop ik voldoende te hebben aangetoond, dat de bepaling van de artikelen 16 en 23 van de Archiefwet zoowel de provinciale als de gemeente- en waterschapsbesturen op groote kosten kan brengen. Tot nog toe is de Regeering zeer coulant geweest tegenover de provincie-, gemeente- en waterschapsbesturen, maar wanneer in de Archiefwet ook nog de bepaling komt, die thans is voorgesteld, dat de kosten voor het toezicht en de zorg van Gedeputeerde Staten op de gemeente- en waterschapsarchieven komen ten laste van de provincie, dan zullen, blijft in die wet de bepaling staan, dat de uitoefening van die zorg wordt geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur, de provincies mach teloos staan tegenover den Minister, die zegt: gij moet dit en dat doen, het koste wat het wil, dat kan mij niet schelen; de provincies, gemeenten en waterschappen zijn er goed voor. En dit nu dient te worden voorkomen. Wij hebben daarom groot bezwaar tegen het laten voortbestaan van de bepalingen in de artt. 16 en 23 van de Archiefwet, dat het daarbedoeld toezicht van de provincies door de Kroon wordt geregeld. Wanneer de Regeering had voorgesteld een wijziging, waarbij werd bepaald tot welke verplich tingen de provinciale besturen gehouden zijn, welnu, dan ware het anders, dan kon men daarover spreken, maar daar is hier de gelegenheid nu niet voor. De Regeering wil de geheele regeling van het toezicht overgelaten blijven aan een algemeenen maatregel van bestuur, terwijl de kosten daarvan zullen worden gebracht ten laste van de provinciën, en dat is een regeling, die in een rechtsstaat niet thuishoort. Ten bewijze, dat de bepalingen, zooals die op het oogenblik bestaan in de Archiefwet, verzwaard zullen worden door de bepaling, dat de kosten van toezicht komen ten laste van de provincies, kan ik mii beroepen op hetgeen in de provincie Noordbrabant is voorge vallen in 1921, een paar jaren nadat de Archiefwet in werking was getreden. Toen is door den Rijksarchivaris in Noordbrabant voorgesteld aan Provinciale Staten dier pro vincie, dat er voor de inspectie van de gemeente- en waterschapsarchieven zou komen een inspectiedienst, die alleen zou gelden voor de gemeenten, die geen eigen archivaris hebben, dus niet voor 6 van de belangrijkste gemeenten van Noordbrabant, ook niet voor de waterschappen. De kosten van dien inspectiedienst zijn toen door Gedeputeerde Staten voor een tijdvak van 10 jaar geraamd op 100.000.Ik heb hier voor mij het

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 15