84
85
geven, dat zij in de toekomst de schilderijen beter zullen behandelen, kunnen zij ze
terugkrijgen, evengoed als de door u bedoelde archivalia.
De heer Knottenbelt: Dat staat niet in de wet.
De heer Waszink, Minister van O., K. en W.: Dat staat ter beslissing van den
Minister.
De heer Knottenbelt: Ik wensch op te merken, dat zelfs die bedoeling van
den Minister niet uit het artikel gebleken is! Voorshands heb ik dus bezwaar mijn
stem te geven aan deze bepaling, omdat het mij wil voorkomen, dat zij niet overeen
komstig art. 152 der Grondwet is. M. de V.! Ik wil hieraan een andere opmerking
toevoegen; ik sluit mij daarbij aan bij de geachte spreekster mevrouw Bakker—Nort.
Ik zou den Minister in overweging willen geven ik geloof met, dat de
Kamer er bij deze wetswijziging iets aan kan doen te herzien het Koninklijk besluit
van 2 September 1919, en wel art. 7 daarvan voor zoover het een 21-tal steden noemt,
die voor haar archieven moeten hebben archivarissen eerste klasse. Die bepaling, die
er vrij onverwacht schijnt te zijn ingekomen, althans bij de behandeling van de Archief
wet is op zoo n bepaling nooit gedoeld, levert ernstige bezwaren op. Tweeërlei: ten
eerste voor allen, die bij het archiefwezen betrokken zijn en niet het radicaal van
archivaris eerste klasse hebben. Alle archivarissen tweede klasse en archivarissen, die
benoemd zijn krachtens het dispensatierecht van art. 15 der wet, hebben zich voor de
toekomst uitgesloten gezien van 21 belangrijke archieven. Als dat dringend noodzakelijk
was, zou men zich er bij moeten neerleggen, doch in de kringen, die daarover kunnen
oordeelen, is men van meening, dat het allerminst noodzakelijk is en dat de aanwijzing
der plaatsen bovendien zeer willekeurig is; er zijn andere plaatsen, die met op de
lijst voorkomen en die daarvoor eerder in aanmerking zouden komen dan enkele, die
wel genoemd zijn. Mij is bovendien medegedeeld, dat er onder die 21 gemeenten zijn,
die opzien tegen de kosten van salarieering van een archivaris eerste klasse en die
daarom de plaats vacant laten, terwijl zij anders een archivaris tweede klasse zouden
aanstellen of een, in het bezit van een dispensatie krachtens art. 15 der wet. Ben ik wel
ingelicht, dan behoort daartoe o.a. Gouda. Ik zou den geachten bewindsman willen
vragen of een wetsbepaling, die dit gevolg heeft, aan de bedoeling beantwoordt. Zoo
wel in het belang van een goede administratie der archieven als in het belang van hen,
die hun leven aan het archiefwezen wijden, zou ik er dus bij den Minister op willen
aandringen, de lijst, voorkomende in art. 7 van het Koninklijk besluit, te schrappen,
het ter beoordeeling aan de gemeenten overlatende, welke archivaris de beste is.
Waarbij ik nog wil opmerken, dat een archivaris tweede klasse in sommige gevallen
aannemelijker kan zijn dan een archivaris eerste klasse.
De heer S a s s e v a n Y s s e 11 M. de V.! Tien jaar geleden, toen het ontwerp
voor de tegenwoordige Archiefwet bij deze Kamer lag, heb ik met het toenma ig
Kamerlid den heer Van Beresteyn den toenmaligen Minister-President den Co
van der Linden verzocht, dat wetsontwerp in openbare behandeling te willen
nemen De Minister heeft toen zich daartoe bereid verklaard onder voorwaarde
dat wij niet al te veel wijzigingen in het wetsontwerp zouden voorstellen, want het
was toen oorlogstijd en de Minister had belangrijker zaken te behandelen dan de oude
archieven. Uit deze mededeeling moge blijken, dat ik een voorstander was en ben
een behoorlijke regeling van het archiefwezen. Ik stemde toch ten volle m m
hoofdbepalingen van de wet, waardoor aan het archiefwezen een wettelijke grondslag
wordt gegeven en waardoor bewerkstelligd wordt, dat afschriften, die in hun archie
berusten in rechte bewijskracht zullen hebben. Ik had in dit opzicht nog wel iets
verder willen gaan, maar op verzoek van Minister Cort van der Linden heb ik een
desbetreffend amendement ingetrokken. In een ander opzicht heb ik toen wel succes
gehad. In art. 15 van de Archiefwet is de bepaling gekomen, dat de Minister dispensatie
kan verleenen van de wetenschappelijke vereischten, voor den archivaris door de wet
gesteld. Ik had de hoop en de verwachting, dat van die bevoegdheid door de Re
geering een ruim gebruik zou worden gemaakt, maar in dit opzicht ben ik door op
volgende Ministers teleurgesteld. Het is zeker goed, dat archieven bewaard worden
door deskundigen, maar men moet in dit opzicht toch niet te ver gaan. Het is beter,
dat archieven bewaard worden door menschen, van wie men verwachten kan, dat zij
dit met liefde zullen doen, dan dat de archieven in het geheel niet bewaard worden, en
dat zal toch het gevolg zijn, wanneer de Minister van Onderwijs geen ruim gebruik
maakt van de dispensatiebevoegdheid. Zooals de zaak nu staat, hebben reeds sommige
gemeenten geen archivaris, zooals Gouda, Arnhem, Roermond, Zwolle en naar ik meen,
ook Nijmegen1), en die toestand zal nog erger worden, want als de archivarissen, voor
wie de overgangsbepaling der Archiefwet geldt, uitsterven, dan zal daarvan meestal
het gevolg zijn, dat hoe langer hoe minder gemeente- en waterschappensarchivarissen
zullen worden aangesteld. En wie zullen dan zijn die archivarissen in de toekomst? Dat
zullen zijn de gemeentesecretarissen en hun ambtenaren, die gewoonlijk geen waarborgen
zullen geven, dat zij de archieven behoorlijk zullen bewaren. Er wordt door sommige
Rijksarchivarissen met een zekere minachting gesproken over de vroegere archivarissen
van de gemeenten en waterschappen. Men noemt ze dilettanten, maar ik heb zeer veel
in archieven gewerkt en ik kan daarom verklaren, dat die qualificatie in de meeste
gevallen ten onrechte is. Er zal er hier en daar wel eens een geweest zijn, op wien de
qualificatie van toepassing was, maar door de bank is die qualificatie zeer onrecht
vaardig en ongegrond. De meeste Rijksarchivarissen van thans hebben evenmin als zij
het wetenschappelijk archivarisexamen afgelegd en toch zijn zij goed. Ik wijs, tot staving
mijner bewering, dat de Regeering van haar dispensatierecht een ruim gebruik behoort
te maken, op een gemeente als Den Bosch, die ook niet heeft een z.g. wetenschappelijk
archivaris eerste klasse, zooals heeren archivarissen in hun bescheidenheid spreken van
„wetenschappelijke archivarissen eerste en tweede klasse"! Men heeft daar een boek
houder van de Nederlandsche Bank, die, evenals zijn voorganger, uitstekend berekend
is voor zijn taak. Maar als deze komt te bedanken voor zijn tegenwoordige betrekking,
dan geloof ik niet, dat hij een opvolger zal krijgen, omdat hij, die een examen eerste
klas archiefambtenaar heeft gedaan, een wetenschappelijk examen, zooals de archiva
rissen dat willen, dan wellicht niet beschikbaar zal zijn, te minder omdat een zoodanig
persoon daarom nog niet altijd is een geschikt ambtenaar. Bovendien, men moet niet
alleen een geschikt ambtenaar zijn. men moet daarbij ook nog hart hebben voor de
streek, waarvoor men archivaris wordt, en dat mankeert nog al eens bij hen, die tot
archivaris worden aangesteld buiten de streek, waarvan zij afkomstig zijn. Ik heb dat
meegemaakt. Zoo'n archivaris doet dan datgene, waartoe hij strikt genomen verplicht
is, maar daar hij nu eenmaal niets voelt voor de streek, waartoe hij niet behoort,
doet hij dit niet con amore. Dat is ook een factor van beteekenis bij de benoeming van
een archivaris. Ik dring er daarom bij den Minister op aan en in dit opzicht sluit
ik mij aan bij de woorden van den heer Knottenbelt dat hij, ik hoop ook
zijn opvolgers, een ruim gebruik zal maken van het dispensatierecht van art. 15, derde
lid, der Archiefwet. De Minister zegt in zijn Nota, dat dat al is gebeurd voor Alphen
aan den Rijn, Zierikzee, Montfoort en Maastricht, en voor een klein waterschap, maar
hier gold het archieven van weinig beteekenis, behalve van Maastricht, dit is een
belangrijke gemeente, doch de Minister, die zelf burgemeester is geweest in Limburg,
weet zeer goed, dat men voor een gemeente als Maastricht speciaal moet hebben een
Limburger, en dit niet alleen voor de stad, maar ook voor de provincie, want de
historische toestanden zijn daar zoo ingewikkeld, dat als men iemand benoemt, vreemd
h Wat de laatstgenoemde gemeente betreft is dit onjuist. De heer M. P- M. Daniels is vóór de
inwerkingtreding van de Archiefwet tot archivaris benoemd, en sedert Archivaris van Niimegen gebleven
Nv. d. R.).