82
83
dat de Minister mij op deze punten zal te gemoet komen en daarin wijziging zal
worden gebracht.
De heer Lang man: M. de V.! Laat ik mogen beginnen, nadat ik Zijn Excellentie
gelukgewenscht heb met zijn herstel, met het uitspreken van mijn blijdschap hierover,
dat, wat oorspronkelijk de aanleiding geweest is tot het indienen van dit wetsontwerp,
hetwelk bedoelt wijziging en aanvulling van de Archiefwet, vervallen is. De eerste
aanleiding toch was een bezuiniging van naar ik meen 4900.—, te vinden hierin, dat
de Rijksarchiefbewaarplaats in Drenthe zou worden opgeheven. Ik ben blijde, dat hier
een oplossing is gevonden, zoodat het in stand blijven van deze Rijksarchiefbewaar
plaats verzekerd is. Het verheugt mij zeer, dat Zijn Excellentie van deze dwaling terug
gekeerd is, dat Drenthe gelijkberechtigd is gebleven met andere provincies en niet als
het oude landschap van weleer behandeld is. Dit verdient deze provincie ook niet, om
haar belangrijkheid en merkwaardigheid. Belangrijk en merkwaardig mede in dezen
zin, dat hier in den bodem gevonden is zooveel dat historische waarde heeft en licht
verspreidt over hier bestaan hebbende toestanden. Nergens toch in Nederland worden
zoovele belangwekkende opgravingen gedaan als juist in deze provincie. Dit mooie
land heeft de belangstelling van velen en hier wordt steeds meer ontdekt. Hier moest
dan ook behouden blijven, hier, op dezen historischen bodem, de Rijksarchiefbewaar
plaats. Nu deze eerste aanleiding tot de indiening van dit wetsontwerp is weggenomen,
heb ik mij echter afgevraagd - afgezien dan van de formeele wijzigingen welke worden
voorqesteld, de vervanging van den Minister van Binnenlandsche Zaken door dien
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen of er materieel nu wel aanleiding
qenoeq overblijft om met dit wetsontwerp te komen. Heeft de Minister of hebben zijn
ambtenaren den laatsten tijd zooveel ervaringen, zoovele droeve ervaringen opgedaan,
dat scherpere bepalingen moeten worden gemaakt, zooals deze in dit wetsontwerp
worden voorgesteld? Ik zie niet voorbij en ik constateer het met dankbaarheid dat Zijn
Excellentie in de tweede editie van zijn ontwerp te gemoet gekomen is aan bezwaren,
welke tegen het eerste zijn ingebracht èn door Kamerleden in het Voor oopig Verslag
èn door menschen buiten de Kamer, bijv. in het Weekblad van het Recht Ik dank
den Minister voor zijn tegemoetkomende houding. De vraag echter blijft, of er zoovele
klachten zijn geweest, die aanleiding geven zulke ingrijpende veranderingen zulke ver
scherpende bepalingen voor te stellen. Klachten zijn er; ik weet het. Doch ik weet ook,
en ik heb mij in dezen door een deskundige laten voorlichten, dat er juist de laatste
jaren, vooral ook sedert de inwerkingtreding van de Archiefwet, aanmerkelijk veran
dering ten goede, dus verbetering is te bemerken. Steeds meer zorg wordt besteed en
meerdere uitgaven worden gedaan door vele gemeentebesturen en aan de archief
bewaarplaats èn aan het archief zelf. Het belang van deze dingen, de beteekenis van
het archief wordt veel meer ingezien dan vroeger. Ook al zijn er met overal archi
varissen van de 1ste, zelfs niet van de 2de klasse. Dit is ook met te vergen van d
gemeenten. Dit kunnen de gemeenten, welke reeds zwaar genoeg belast worden door
rSsregeering door het opleggen van lasten, voortvloeiende uit de Roering van
door de Rijksregeering gemaakte wetten, ook met. Doch dat is ook me n J'
wordt deze zaak door de z.g. beroepsarchivarissen opgeschroefd. Ik kan het met anders
zeggen Ik kan het mij psychologisch indenken, dat dit geschiedt. Doch van hoeveel
belang ik ook het verzorgen en bewaren van de archieven acht, daarom wil ik nog
niet, dat men zich laat brengen onder de macht van deze heeren. In he^Tvoor
kan öf de secretaris óf een ambtenaar van de secretarie, die eemgen aanleg heeft
en liefde tot dit werk, best met de verzorging van het archief belast worden, k kan
mij niet steeds losmaken van de gedachte, dat men bezig is hier een nieuwe catego
1) In de Handelingen volgt hier hetgeen de heer Langman mededeelj^over
in de Note van den Minister over de wegingen van de art.kelen IV en a
van ambtenaren te creëeren. Het hoofdbezwaar blijft voor mij hierin liggen, dat hier
bij vernieuwing een bewijs wordt gegeven van ingrijpen door de centrale Regeering
in het zelfbeschikkingsrecht; haast zeide ik: het zelfbestuur, en in het eigendomsrecht
van de gemeenten. Ook hier wil de Rijksregeering medezeggenschap hebben over en
in handen nemen wat tot nu toe tot de bevoegdheden van de gemeenten heeft behoord.
Bewijs. Laat ik u dan voorlezen ook al ga ik nu verder niet over dit artikel spreken
wat door den Minister gezegd wordt in art. XIV, 2de lid, van dit ontwerp (art. 19
van de Archiefwet), nl.: „Wij behouden ons voor, om bij algemeenen maatregel van
bestuur te gelasten, enz." Te gelasten. Daarin is iets van een dwangbevel, van een
dreigement. Ik houd niet van dreigementen en ik gevoel niet veel voor centralisatie.
Wat ook hier historisch geworden is, gegroeid, wil ik laten waar het tot nu toe geweest
is, al heeft het leiding noodig, gelijk al wat groeit. Tenzij er ingegrepen moet worden
met forsche hand en dit onmogelijk kan achterwege blijven om het niet aan de ver
wording prijs te geven. En van dit laatste heeft Zijn Excellentie mij nog niet overtuigd,
èn niet in zijn Memorie van Toelichting, èn niet in zijn Nota naar aanleiding van het
verslag. Ik wacht dus gaarne af het nader antwoord op de vraag, of er zulke dingen
zijn aan het licht getreden, die aanleiding genoeg zijn tot deze ingrijpende wijzigingen.
De heer Knottenbelt: M. de V.! De meest ingrijpende bepaling van dit ont
werp is die van artikel XIV, voorstellende een nieuwe redactie van artikel 19 der
Archiefwet. Daarin wordt bepaald, dat de archieven van de wees- en momboirkamers
en andere archiefstukken door de Regeering kunnen worden verplaatst van een gemeen
telijk archief naar het Rijksarchief en wel zonder schadevergoeding. De strekking van
dit ontwerp is mij niet sympathiek. Er worden door den Minister twee argumenten
voor gegeven, nl. dat gewenscht is concentratie en beveiliging. Die concentratie schijnt
mij echter nóch noodzakelijk, nóch gewenscht en ik ben zeer verlangend van den
geachten bewindsman te vernemen, welke de voordeelen van die concentratie zullen
zijn. Ik merk hierbij op, dat men in het systeem van den Minister geen concentratie
zal bereiken, want de Minister zegt, dat de archieven, die geschikt zijn om ze te distri-
bueeren, weer zullen worden gebracht waar zij eigenlijk behooren. En het argument van
beveiliging kan ook de strekking van deze bepaling niet wettigen, want als men maat
regelen wil ten behoeve van de archieven, die niet behoorlijk worden verzorgd, moet
men dit tot die archieven beperken en geen maatregelen treffen voor alle archieven.
Daarom acht ik de strekking van deze bepaling ongewenscht. Verder merk ik op, dat
er geen schadevergoeding wordt gegeven. Nu stel ik de vraag en ik meen, dat ook
de Kamer zich die vraag moet stellen of deze bepaling in overeenstemming is met
art. 152 der Grondwet, dat bepaalt, dat onteigening ten algemeenen nutte niet kan
plaats hebben dan na voorafgaande verklaring bij de wet, dat het algemeen nut onteige
ning vordert een verklaring, die dan in de onderhavige wet zou moeten worden
nedcrgelegd maar buitendien tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloos
stelling. Ik stel deze vraag met eenige voorzichtigheid; ik weet nl., dat de beperking
van den eigendom, die krachtens art. 625 B. W. toelaatbaar is, geacht wordt zeer ver
te gaan. Hoever is moeilijk te zeggen; naar mijn meening is men met die beperking
reeds dikwijls te ver gegaan. Maar er moet toch altijd overblijven een reëel element
van eigendomsrecht. Wanneer nu de Minister aan een gemeente beveelt haar archief
over te brengen naar het Rijksarchief, welk element van eigendomsrecht blijft dan
over? Wanneer het Rijk van meening is, dat het een algemeen belang is, dat eenig
Rijksmuseum wordt aangevuld met een aantal schilderijen, en het wenscht de bevoegd
heid te hebben daartoe uit de gemeente-musea schilderijen over te brengen naar een
Rijksmuseum, zou iemand dan in gemoede willen volhouden, dat die gemeenten toch
nog het eigendomsrecht genieten van die stukken?
De heer Waszink, Minister van O., K. en W.: Als de gemeenten waarborgen