60
waarbij den volke daarvan werd kond gedaan, terwijl de benoemingen
zelve reeds eemge dagen vroeger geschiedden. Terloops merk ik
nog op, dat niet mr. A. J. la Pierre maar P. Weylandt tot Agent
van e gemeene politie en binnenlandsche correspondentie werd
benoemd Of het overigens op blz. 27 niet beter is te zeggen, dat
het vijftal een Intermediair Uitvoerend Bewind ging vormen, dan dat
het als zoodanig benoemd werd, waag ik ook in het midden te
brengen. Verwonderd heeft het mij wel, dat hij na de samenstelling
van het Uitvoerend bewind, dat op 17 Augustus 1798 zijn taak aan
vaardde, te hebben vermeld, met geen woord spreekt over de
benoeming der 8 Agenten, die daarna, 8 October 1798-9 Dec. 1799,
achtereenvolgens plaats had. Dit heeft tengevolge, dat vooreerst in
het geheel met sprake is van een Agent van Nationale Oeconomie
waarvan de benoeming, in het tijdvak 22 Januari-10 Juni, was vast-
geste d op den „morgen" na 14 Maart 1798, doch niet heeft plaats
gehad Na 17 Augustus 1798 is als zoodanig benoemd J. Goldberg
(op 31 Mei 1799). Inderdaad is mr. A. J. la Pierre na 17 Augustus
tot Agent van Inwendige Politie benoemd op 9 December 1799
Spoors Pijman en Gogel werden na 17 Augustus opnieuw benoemd,'
maar Van Kooten werd vervangen door Van der Palm, Buys door
Van der Goes, en Tadama door Cuperus eerst, maar kort daarna
door KEUVENS.
Thans nog enkele opmerkingen naar aanleiding van vragen van
onderzoekers. Op blz. 61 onderaan wordt vermeld: „De grenzen der
departementen werden bij staatsbesluit van 21 December 1805 nader
vastgesteld Dit is niet juist, immers te algemeen: die nadere grens-
vaststel ing had alleen plaats met het oog op de Administratie der
Nationale Financiën Ik heb een vermoeden van de wijze, waarop
deze vergissing is ontstaan. Het besluit van 21 December 1805, dat
in de plaats kwam van een voorloopige regeling, vastgesteld bij een
vroeger staatsbesluit, noemt voor dit laatste als datum 17 September 1805
nr. 42 Deze datum vindt men zoowel in het gedrukte staatsbesluit
van 21 December 1805 en ook in den gedrukten index op de staats-
besluiten, als in de geschreven minuut van dat besluit en den daar
mede in verband staanden brief van de Raad van Financiën. Slaat
men echter het staatsbesluit van 17 September 1805 nr. 42 op, dan
vindt men iets, dat volstrekt niets met de zaak te maken heeft. Een
nader onderzoek heeft mij geleerd dat het voorloopig staatsbesluit
is van 17 September 1805 nr. 16. Maar in dat besluit komt nog
eens te meer uit, dat de regeling alleen betrekking had op een
gebiedsverdeeling voor de Administratie der Nationale Financiën
Ue Raad van Financiën had een voorloopige indeeling aan den
61
Raadpensionaris aangeboden, die deze bekrachtigde met de opdracht
een nader voorstel in te dienen. Dit is gebeurd en had tengevolge
de nadere vaststelling op 21 December 1805.
Op blz. 91 wordt vermeld dat bij decreet van 20 Januari 1811
een nieuwe arrondissementsverdeeling plaats had. Dit is onjuist; bij
dit decreet werden rechtbanken van eersten aanleg in de steden Haarlem
en Alkmaar van het Departement van de Zuiderzee en in de steden
Leiden en Gorinchem van het Departement van de Monden van de
Maas ingesteld. Het decreet van 21 October 1811 heeft eerst de
nieuwe arrondissementsverdeeling gebracht
Dat het tijdvak 1795-1815 de Fransche tijd wordt genoemd
is wel eenvoudig, en voor dengeen, die weet hoe sterk de invloed
is geweest, die in die jaren 17951810 door Frankrijk hier te lande
is uitgeoefend, ook wel begrijpelijk, maar toch geloof ik, dat deze
benaming licht aanleiding tot misverstand kan geven, vooral omdat
ook de jaren 1813-1815 er in begrepen zijn, en men deze toch
eigenlijk moeilijk meer tot den Franschen tijd kan rekenen.
C. C. D. EBELL.
Berichten.
Algemeen.
Staatsbegrooting voor 1 928. - Bij art. 188 wordt het volgende opgemerkt
.Gerekend is op de bevordering van een commies tot hoofdcommies
met ingang van 1 September 1928, en bij art. 190 staat onder meer vermeld„Op dit
artikel is uitgetrokken f 28000 ten behoeve van de voorziening in ruimtegebrek in de
Rijksarchiefbewaarplaats in Over ij se 1.
In het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer lezen wij het volgende:
Inlichtingen werden gevraagd omtrent het ontslag aan Mr. |OOSTING als Rijks
archivaris te Groningen verleent. Gevraagd werd, waarvoor Mr. JOOSTING ontslagen is
en waarom niet een regeling is getroffen waarbij hij als de oudste in dienst had kunnen
blijven. Waarom zijn de plannen tot bezuiniging niet gevolgd, door Mr. |OOSTING zelt
aangegeven? Welke motieven voor het ontslag zijn aan den betrokkene opgegeven en
acht de Minister die motieven juist? Is de Minister bereid om, indien mocht blijken,
dat Mr. )OOSTINO onrechtvaardig of onbillijk is behandeld, het onrecht te herstellen of
de onbillijkheid op bevredigende wijze te erkennen?
Art. 138. Gevraagd werd, waarom geen bedrag voor de samenstelling van het
register op het Archiefblad (sic.) meer wordt uitgetrokken. Is dit register
geheel gereed
De Memorie van Antwoord bevat omtrent deze beide punten het volgende:
„In het jaar 1924, toen een vrij ver gevoerde bezuiniging bij het personeel der
Rijksarchieven werd overwogen en doorgevoerd, kwam de toenmalige Minister van
O., K. en W. tot het inzicht, dat o. m. het aantal Rijksarchivarissen met vier verminderd
kon worden. Bij de keuze van dit viertal werden de regelen toegepast, die de Regeering