88
van het vorstelijk huis, den burgemeester en den secretaris van
Rotterdam.
Het was met inkt geschreven met een keurige hand door den
heer Velthuizen, toenmaals adjunct ter gemeente-secretarie en „op
meesterlijke wijze in heraldische uitvoering"1) beschilderd met de wapens
van het rijk en de stad Rotterdam door den heer E. Wessels, zoodat
het in één woord een pronkstuk moet geweest zijn om aan te zien.
Men sloot het stuk daarna, met een exemplaar der toen gangbare
muntspeciën in een looden koker en plaatste dezen in den eersten
steen, in de hoop, dat het dokument na eeuwen nog ongeschonden
zou getuigen van de beteekenis, die men terecht aan dit gewichtige
feit hechtte.
Helaas is die hoop niet in vervulling gegaan reeds na nauwelijks
een halve eeuw blijkt het prachtstuk in een deplorabelen toestand te
verkeeren. Bij het sloopen namelijk van het landhoofd aan de Maas
kade voor de werkzaamheden van ophooging en verbreeding der
brug, in December 1926, werd de „eerste steen", een hardsteenen
blok, losgemaakt en onbeschadigd uit het landhoofd verwijderd. Uit
een met een looden prop voorzien rond gat aan den achterkant van
den steen kwam toen de looden koker met de oorkonde te voorschijn.
Bij opening van den koker steeg daaruit een zure, bedorven lucht op
en bij nader onderzoek bleek, dat de perkamenten oorkonde, die om
een dof-houten rol gewikkeld was, in allerdroevigsten staat verkeerde.
De toestand is thans als volgt:
Het perkament heeft over 2/3 van de volle breedte zijn blanke
kleur geheel verloren en vertoont nu een vieze, bruine, hier en daar
zelfs zwarte tint, waardoor sommige woorden en enkele der onder-
teekeningen nagenoeg of geheel onleesbaar zijn geworden. Het zich
op dat gedeelte aan den bovenkant bevindende Rotterdamsche wapen
is vrijwel al zijn frischheid kwijt en een der kleuren, het sinopel
(groen) is zelfs geheel verdwenen. Het linker, derde gedeelte van het
perkament is wel iets blanker gebleven - het Rijkswapen is zelfs nog
vrij frisch - doch vertoont overigens zoowel aan voor- als achterkant
een aantal witte vlekken, die aan uitslag van tinpest doen denken.
In één woord, van de glorie van 1874 is bedroevend weinig
overgebleven.
Daartegenover zijn de nieuwe munten, die men in den koker had
gelegd ook thans nog vrijwel gloednieuw daaruit te voorschijn
89
gekomen, terwijl eveneens het aan het perkament gehechte oranje
moiré-zijden lint onbeschadigd is gebleven.
De vraag is nu, wat is de reden van deze teleurstellende ont
dekking? Zij scheen mij gewichtig genoeg om ook voor eventueele
latere plechtigheden haar ernstig onder de oogen te zien. Op mijn
advies is daarom het oordeel gevraagd van den directeur-scheikundige
der gemeente, den heer dr. j. D. Jansen, die tezamen met dr. L. E.
den Dooren de Jono met groote toewijding een microscopisch-microbio-
logisch-chemisch onderzoek heeft ingesteld en mij machtigde om dit
in ons blad te publiceeren. Overtuigd, dat vele mijner collega's wel
eens advies zullen moeten uitbrengen bij het opmaken van dergelijke
oorkonden en dan daarvan wellicht kunnen profiteeren, laat ik het
resultaat van het onderzoek dier heeren hier volgen.
Ik voeg hieraan niets toe, daar het duidelijk voor zich zelf spreekt.
Alleen wil ik zeggen, dat mij persoonlijk ook de houten rol een
verdacht gevaarlijk sujet lijkt. Terwijl namelijk het perkament thans,
nadat het in het archiefgebouw beland en behoorlijk verzorgd is,
geen lucht meer afgeeft, ruikt deze rol nog steeds bedenkelijk zuur.
Zij is volgens de uitspraak van een timmerman-deskundige van eerste
kwaliteit mahoniehout. Nadat het perkament om het hout gerold
was, heeft men blijkbaar de zijden linten er om heen gewikkeld,
waardoor het contact van het hout met het perkament op sommige
plaatsen natuurlijk inniger werd en juist op deze plaatsen is het
perkament het meest vervuild. Misschien is ook aan deze omwikkeling
de verticale breuk, hier en daar zelfs scheur geworden, te wijten,
die het stuk op een derde van de breedte van den linkerkant af,
over de geheele hoogte vertoont.
De moraal, die men uit het geval kan putten, is stellig ook deze:
Vermijd in de toekomst bij het in kokers inmetselen van oorkonden
al het overbodige, in de eerste plaats een rol; ook zonder deze kan
het perkament heel goed gerold in den koker geplaatst worden. Verder
kan, dunkt mij, voortaan ook de bijvoeging van munten gevoeglijk
achterwege blijven. En ten slotte mag toch het dwaze en volmaakt
overbodige gebruik van linten - een reminiscens aan de vroeger met
koorden of linten bevestigde uithangende zegels - nu wel eindelijk
worden afgeschaft. W|ERSUM.
Verslag van het microscopisch-microbiologisch-chemisch onderzoek
van een op 10 Dec. 1926 ter onderzoek gegeven document (oorkonde
steenlegging Willemsbrug 1874), door dr. J. D. Jansen en dr. L. E.
den Dooren de Jong.
u-ijl ?f uitvoerin9 ,wel zuiver heraldisch is, mag betwijfeld worden. Van de
schildhoudende leeuwen is de rechter (heraldisch) rood, de linker zwart, terwijl in het
wapendiploma staat, dat zij van natuurlijke kleur moeten ziin.
-) Men had zich daarbij tot zilveren en koperen of bronzen munten bepaald.