178 NIET-OFFICIEEL GEDEELTE. IN MEMORIAM. Dr. J. F. CORSTENS. Den 1 Oden Augustus j.l. overleed te Breda dr. J. F. Corstens, sedert het jaar 1893 archivaris dier gemeente. De heer Corstens werd den 8sten Mei 1850 te Voorburg uit eene degelijke Katholieke familie geboren. Hij begon zijne lange en ver dienstelijke leeraarsloopbaan in Maart 1876 aan het progymnasium der Carmeheten te Boxmeer. Toen de Hoogeronderwijswet van 1876 het voortbestaan van deze Latijnsche School onmogelijk maakte, moest hij in October 1878 zijn afscheid nemen. Gelukkig werd hem in Februari 1879 de gelegenheid geboden als conrector aan het instituut Kinsbergen te Elburg (tot Augustus 1889) werkzaam te zijn. Evenwel begreep hij, dat op den duur zijne kennis van Latijn en Grieksch, waarvan de grondslagen gelegd waren tijdens zijn verblijf in het seminarie van het bisdom Haarlem, niet voldoende zou blijken en besloot op raad van prof. Corneussen, destijds hoogleeraar te Leiden, zich in 1889 als student aan de Leidsche Universiteit te laten inschrijven, waar hij in 1894 promoveerde tot doctor in de classieke letteren op het proefschrift: De translationibus quibus usus est Thu- cydides. Inmiddels was hij met ingang van 1 Januari 1892 tot leeraar in de Latijnsche taal bij het Stedelijk Gymnasium te Breda benoemd, waaraan hij, sedert 1903 als conrector, op de meest eervolle wijze tot 1 September 1923 werkzaam geweest is. Intusschen is het op een anderen titel, dat aan dezen waardigen man eene laatste herinnering in dit blad gewijd wordt en wel als gemeentearchivaris. Sedert het verscheiden van mr. A. G. Kleijn in 1867 had het oud archief van Breda verweesd gestaan; nauwelijks een jaar was de heer Corstens hier gevestigd, of reeds viel op hem het oog als een geschikt opvolger en den 12den Augustus 1893 werd hij als zoodanig door den raad benoemd, waarmede zijn hartewensch vervuld was. Nu is het eigenaardig, dat zijne instructie hem het vervaardigen van een chronologischen catalogus met alphabetischen adwijzer opdroeg. Dat die catalogus chronologisch zijn zou, kan men daarlaten; het was een kwaal dier dagen, toen juist de inventaris van het Leeuwarder gemeentearchief verschenen was. Vreemder was_ hem de ordening van een archief op te dragen, dat pas in 1886 en niet onverdienstelijk door den commies-chartermeester bij het Algemeen Rijksarchief J. H. Hingman geregeld was. Zooveel is zeker, dat Corstens 179 zelf begreep, dat voor hem aan die ordening niets te verbeteren viel en dat hij zich dus met allen ernst en ijver tot het tweede deel zijner taak, het vervaardigen van den alphabetischen bladwijzer gezet heeft. Die klappers op de resolutie- en missivenboeken van den magistraat, van de poorters- en doop-, trouw- en begraafboeken, gaandeweg uitgegroeid tot een repertorium van merkwaardige stadsgebeurtenissen, hebben wel tot het einde zijne liefde gehad. Zij deden hem ook de stof aan de hand voor zes bundels Bredaniana, aanvankelijk in de plaatselijke bladen verschenen. Zoo is dr. Corstens in de rij der Bredasche geschiedschrijvers de opvolger van Havermans en Van Goor geworden. Zooals de tweede den eersten had verbeterd en voortgezet, zoo heeft ook hij met Van Goor's „Beschrijving der Stadt en Lande van Breda" gehandeld en het moet hem eene diepe teleurstelling geweest zijn de verschijning van zijn werk niet meer te hebben mogen beleven. Meer voldoening heeft hem zijn streven gebracht tot inrichting van een stedelijk museum voor geschiedenis en oudheid, dat na jaren lang aandringen in 1902 onder zijn voorzitterschap tot stand kwam. In 1898 bracht hij het archief en de daaraan verbonden stedelijke bibliotheek naar twee localen over in een voor de gemeentelijke administratie bijgetrokken gebouw, weliswaar ruimer en meer geschikt, maar toch niet te vergelijken met het moderne archiefdepot, dat thans in den nieuwen stadhuisvleugel staat geopend te worden. Ook deze gebeurtenis heeft hij niet meer mogen beleven. Dr. Corstens heeft de kunst verstaan het stedelijk archief naar zijn wensch tot nieuw leven op te wekken. Om eene zijner spreuken aan te halenFlebile principium melior fortuna sequetur. Zijn arbeid is gebleken resultaten op te leveren, waarop hij aanvankelijk nooit had durven hopen, en met voldoening heeft hij kunnen vaststellen, dat de bruikbaarheid en waarde van het meer dan dertig jaren aan hem toevertrouwde Bredasche archief in dien tijd aanzienlijk gestegen zijn. Een smartelijk ziekbed heeft den vriendelijken en bescheiden grijsaard, voor wien de historie van Breda slechts weinige geheimen verborg, tot een beter leven doen overgaan. Zijne herinnering zal blijven voortleven als van een verdienstelijk en braaf burger en een nauwgezet archivaris. J. P. W. A. SMIT.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1925 | | pagina 7