Kleinere Bijdragen.
154
Openbaarheid van archieven. Een van de grootste voor
deden van een afzonderlijk van de bestuurs- en administratieve colleges
afgescheiden afchiefwezen is wel de toegankelijkheid van de door
dezen dienst beheerde bescheiden. De hoofden van de desbetreffende
colleges waren in vroeger eeuwen jegens den geschiedschrijver niet
altijd even toeschietelijk. Bor viel het raadplegen van regeeringsstukken,
ook van ouderen datum, ondanks zijn ambtelijke relaties, soms vrij
moeilijk en Van Meteren kreeg van de Staten-Generaal zelfs een zeer
ondubbelzinnigen uitbranderEen ander getuigenis ontmoette ik in
den „Martelaers-spiegel" van T. van Braot (Amst. 1685), deel II,
blz. 377. Toen d ie schrijver in 1659 „door eenige onzer vrienden in
s-Graven-Hage verzocht eenige crimineele sententies van den Hove
uit het jaar 1568 te mogen copiëeren, was de griffier „schroomhertig"
aan zijn verzoek te voldoen, omdat, zoo vertelt van Braot, de Vrede
van Munster inhield, „om alle voorgaende mishandelingen malkanderen
te vergeven en derhalven die te verswygen, opdat sulks niet tot
verwijt van haerlieden soude mogen strecken en geen hinder in de
eens-gemaekte vrede veroorsaken". Van Braot is over deze houding
van den griffier, wiens bedoeling hij overigens „niet quaet" vindt,
„als geschiedende uyt sorgvuldigheyd over eene groote saeck", niet
geheel te spreken. Hij vindt zich en de personen, die het voorwerp
van zijn belangstelling uitmaakten, gedupeerd en besluit het verhaal
van zijn wedervaren met een: „Dit dient tot memorie". Hier ook.
Den Haag J. S.
Archief branden. I. In 1659 deed Van Bragt een onderzoek
„in de tegenwoordige griffie ofte secretarie" te Breda naar beschei
den, die daar in 1572 nog aanwezig waren. Hij kreeg echter bericht,
„dat de griffie of secretarie, daer deselve schriften en andere dier
gelijke in bewaert waren, voor eenige verloopene jaren door eenen
schrickelijken brand vernielt ende t'ondergebracht is. weshalven daer
niet van en konde te voorschijn gebracht worden". (Ais boven, blz. 606).
II. Aangaande een ander onderzoek, ingesteld in het Rotte r-
damsch archief, naar crimineele bescheiden, werd hem door den
secretaris medegedeeld, „dat er in den jare 1600, nu even negen en
vijftig jaren geleden, een grooten brand in 't stadhuys geweest is,
waardoor de examinatiën en doodsvonnissen derselve martelaren alle
verbrant zijn, mitsgaders ook alles, wat diesaengaende voor het jaer
1600 was beschreven." (Als boven, blz. 658.)
Den Haag. J. S.
h Bijvoegsels op WAGENAAR, IX, blz. 3.
155
De gaardersarchieven en de archieven van den Ge-
qualificeerde, belast met de invordering van het recht
van successie ingevolge „Ordonnantie eener Belasting
op het Regt van Successie, alomme in het Bataafsch
Gemeentebest in te vorderen". Waar de overbrenging van
de gaarderarchieven naar het Algemeen Rijksarchief aanleiding heeft
gegeven tot besprekingen over den aard en den eigendom dezer
archieven, lijkt het mij niet ondienstig een enkel woord aan die
archieven te wijden.
De provinciale belastingen, waarvan krachtens de betrekkelijke
ordonnantiën in Holland de collecte aan de secretarissen in de
gemeenten was opgedragen, zijn de volgende:
boeten van ongefundeerde processen;
40e en 80e penning op de verkochte onroerende, de „meubile'
goederen en de schepen;
collaterale successie;
trouwen en begraven
advertentiën in de nieuwspapieren van geboorten, huwelijken en
overlijden.
De vraag, of deze van de genoemde secretarissen afkomstige
administratieve bescheiden betreffende deze belastingen naar het
Rijksarchief dienen te worden overgebracht, lijkt mij aan de hand
van de desbetreffende ordonnantiën niet twijfelachtig; het waren
archieven, die zij in hun kwaliteit van collecteurs hebben gevormd.
In de ordonnantiën werd o. m. bepaald, dat de secretarissen met
de inning van meergenoemde imposten zullen worden belast, waar
voor zij een bepaalde belooning ontvingen, en dat zij hun verant
woordingen dienen in te zenden bij den ontvanger van het district,
waaronder zij ressorteeren, die deze met de door hen daarop ge
stelde recepta zal doorzenden aan de Kamer ter Auditie der ge-
meene-lands-rekeningen (later de Rekenkamer of opvolgende colleges).
Den secretaris was door het provinciaal bestuur de collecte
dezer belastingen opgedragen en in die kwaliteit van provinciaal
ambtenaar zijn diens archieven m.i. dan ook eigendom van de pro
vincie of haar rechtverkrijgenden.
In 1805 werden de provinciale belastingen afgeschaft en de
rijksbelastingen ingevoerd. Een dezer belastingen, waarvan de in
vordering meestentijds aan den secretaris werd opgedragen, was die
op de collaterale successie, waarvan de ordonnantie bij resolutie van
H. H. Mog., vertegenwoordigende het Bat. Gemeentebest. d.d. 26 Sept.