142
6. Utrecht.
Alsvoren, p. 168—174.
7. Friesland.
Geen verslag.
Als bij Gelderland, zie overigens Verslagen XLVI. II, p. 194.
9. Groningen.
Geen verslag, zie overigens Versl. XLVI, II, p. 480 486; voor
inventaris van het oud-archief der gemeente Winschoten p.
504-517.
10. Drente.
Geen Verslag, zie overigens Verslagen XLVI, II. p. 524.
11Limburg.
Zie Verslagen XLVI, II, p. 534 en 555 559.
C. J. WELCKER.
Rechtspraak in het ambacht van die Haghe.
Tot dusverre heeft men altijd scherp onderscheiden tusschen den
Haag en Haagambacht. De Tegenwoordige Staat van Holland b.v.
zegt (III blz. 148): „De Beschrijvinge van Haag-ambacht hegten wij
aan die van 's Gravenhage, naardien het onder een zelfde Baljuwschap
en Vierschaar behoortHet bestaat uit de Regtsbannen van
Eikenduinen, Half-Loosduinen en Schevelingen." Schepenen van
den Haag hadden echter niet altijd de rechtspraak behalve over
den Haag ook over Haagambacht bezeten. Oorspronkelijk had er
een college van baljuw en welgeboren mannen van Haagambacht
bestaan, dat eerst later zijne rechtspraak over Haagambacht aan
schepenen van den Haag verloren had, nadat reeds eenigen tijd vroeger
het baljuwschap en het schoutambt in ééne hand gekomen waren,
Het is de verdienste van den heer Pabon in zijn boven geciteerd
opstel aan deze foutieve voorstelling een einde te hebben gemaakt.
Hij heeft m. i. overtuigend aangetoond, dat men niet tusschen den
Haag en Haagambacht onderscheiden moet, dat beide begrippen
synoniem zijn, en dat dan ook schout en schepenen van den Haag
altijd hunne rechtsmacht over het geheele ambacht hebben uitgestrekt,
evenals baljuw en welgeboren mannen niet slechts in het ambacht,
143
maar ook in het dorp recht geoefend hebben. Het verschil in be
voegdheid tusschen beide colleges werd niet door geographische
grenzen bepaald, maar door den aard der geschillen, die te berechten
warenin civiele zaken vonnisten schout en schepenen, in strafzaken,
voorzoover zich de graaf er de beslissing niet over voorbehouden
had, baljuw en welgeboren mannen, totdat hunne bevoegdheden op
het schepencollege overgingen.
Hoe is nu het voorhanden zijn van twee colleges met recht
sprekende bevoegdheid over hetzelfde gebied te verklaren? De heer
Pabon geeft op die vraag ongeveer het volgende antwoord die Haghe
is altijd geweest een baljuwschap naast andere baljuwschappen als
Rijnland, Delfland, Kennemerland en Schieland. Over de uitoefening
der hooge jurisdictie hebben wij vóór 1357 geene gegevens. Wie
met den baljuw het hooggerecht vormden, weten wij niet. In elk
geval niet de schepenen, die als gekozenen uit de schotbare lieden
over geene welgeborenen zouden mogen rechten. Het ligt voor de
hand, dat het hooge gerecht bestaan zal hebben uit den baljuw en
mannen of welgeboren mannen, omdat een leenman immers gehouden
was met zijn heer terecht te zitten Later komen dan ook welge-
geboren mannen naast den baljuw voor.
Geheel anders was de oorsprong van het college van schout en
schepenen. „Haghe" beteekent omheinde plaats, d.w.z. gebied van
de omgeving afgescheiden, hetzij door eene werkelijke haag, hetzij
door eene idiëele grens. Dat laatste was met het ambacht van die
Haghe het geval. Dat gebied onderscheidde zich van de rest van het
graafschap, omdat de graaf er niet alleen landsheer, maar ook grond-
heer was. Het ambacht was grafelijk domein en de buren in den
Haag woonden dus niet op eigen grond, maar waren erfhuurders of
tinslieden van den graaf. De schepenbank is oorspronkelijk een tins
gerecht. De meyster van den hove was speciaal belast met 't toezicht
op 't vervreemden en 't erven van hofgronden. Het spreekt dus van
zelf, dat meyster van den hove en schepenen belast waren met de
overdracht van die onroerende tynsgoederen of met het vestigen
van renten daarop. De zaak zit eigenlijk zoo, dat tynsgoederen niet
vervreemd mochten worden dan met toestemming van den grondheer,
en dat zonder diens consent ook geene renten op het goed gevestigd
mochten worden. Welnu in het feit, dat zijn vertegenwoordiger
voorzitter was van dat gerecht, lag de waarborg, dat zonder consent
van den grondheer ook niets zou gebeuren. Blijkens eene akte van
1313 hadden schepenen het recht van overdracht van onroerende
8. OvERIJSEL.
N. PABON. Die Haghe als ambacht, parochie en water
schap tot het einde der 16e eeuw (overdruk uit het laarhoek
van de vereeniging Die Haghe 1924, blz. 70 vlg.).
A. w. blz. 120, 121.