94 95 Archives et Bibliothèqucs de Belgique, Ire Année (1923), No. 5 7, 2me Année (1924), No. 1—5. Sedert we voor de eerste maal melding er van maakten, zijn van dit vaktijdschrift van onze zuidelijke buren bovengenoemde acht nummers verschenen. Vermelding verdient een verslag van de in de Vergadering der Association des conservateurs d'archives, de bibliothèques et de musées op 25 No vember 1923 te Brussel gehouden voordracht van JULES GERMAIN: Remarques sur la conservation des sceaux, voorkomende in het nummer van 15 Janvier 1924. Van belang ook voor de archieven hier te lande is het artikel in het nummer van 15 April 1924 van MaRIETTE NlCODÈME, getiteld Les bibliothèques des dépots d'Archives. Het nummer 1 van 15 November 1923 bevat, behalve een uitvoerige mededeeling over een 23 29 October van dat jaar in Spanje gehouden congres van archivarissen, bibliotheca rissen en oudheidkundigen, ook een interessant bericht over een van den tegen- woordigen paus PlUS XI, die, zooals bekend, vroeger Bibliothecaris van de Ambrosiana te Milaan geweest is, uitgegane circulaire aan de bisschoppen in Italië, om zich te houden aan het Reglement op de bewaring van de kerkelijke archieven van 30 Sep tember 1902. Over het herstellen van archiefstukken bevat die circulaire de volgende voorschriften, die wij, daar ze in het Belgische tijdschrift in het Italiaansch zijn afgedrukt, daartoe door Mr. MEERKAMP VAN EMBDEN in staat gesteld, hier in ver taling doen volgen„Er zijn twee belangrijke soorten van beschadigingwegvreting en rotting. De wegvreting wordt veroorzaakt door de slechte kwaliteit der inkt, door de groene verf, die bij het illumineeren werd gebruikt, of door de zuren, die zijn aangewend bij het ontcijferen van palimpsestende rotting is het gevolg van vocht, dat, door onttrekking van het vet uit de perkamenten en de lijm uit het papier, de ontbinding bevordert. In gevallen van rotting, beschimmeling enz. moet een vel zijde (crèpeline) worden uitgespannen op een zinken plaat en door middel van een breed penceel met stijfsel worden bestreken, waarvoor het vel op het beschadigde papier wordt bevestigd. Het zaponeeren, aanbevolen door het staatsarchief te Dresden, is te bewerkelijk. Op dezelfde wijze worden ingevreten papieren stukken met zijde bedekt, eventueel aan beide zijden. Ingevreten perkamenten daaren tegen eischen bijzondere zorg, die hier niet kan worden uiteengezet. Daarom zal het nuttig zijn in dringende gevallen een beroep te doen op de dichtstbijzijnde grootere inrichting of op de Vaticaansche bibliotheek, die steeds bereid is inlichtingen te geven en hulp te bieden, althans voor werkelijk belangrijke handschriften, die anders ten ondergang gedoemd zouden zijn." L. L. EDWARD GaILLIARD. Het Jaarboek der Kon. Vlaamsche Academie voor Taai en Letterkunde bevat een met gloed geschreven levensbericht van de hand van KAREL DE FlOU van bovengenoemden geleerde, die na achtereenvolgens Bijgevoegd archivaris aan het Staatsarchief te Brugge, en Hoofdarchivaris aan het Staatsarchief te Antwerpen te zijn geweest, sedert 1906 als tweede Bestendige Secretaris van de Vlaamsche Academie een belangrijke plaats in de Belgische wetenschappelijke wereld innam. L. L. Rivista delle biblioteche e degli archivi, Nuova serie, anno I, num. 1—6, Gennaio-Giugno 1923. Firenze, lstituto bibliografico itaiiano. Naar aanleiding van een courantenbericht over de voorbereiding der vereeniging van de Italiaansche notarieele archieven met die van het Rijk, bespreekt de heer F. SARTINI van het Rijksarchief te Florence, het personeel en het werk der archieven van den Staat. In de eerste plaats zoekt hij een antwoord op de vraag welke uitbreiding van personeel de voorgenomen maatregel zal moeten medebrengen. De archieven zullen niet slechts de papieren der tegenwoordige 19 Rijksarchieven, der 22 provinciale archieven van het Zuiden en der 136 notarieele districtsarchieven komen te bevatten, maar ook die van de rechterlijke en bestuurlijke lichamen, voor zoover zij niet meer voor den loopenden dienst noodig zijn, alsmede de archieven van opgeheven admini straties. Bij deze onmetelijke hoeveelheid materiaal moeten nog gevoegd worden de 149 gemeentelijke notarieele archieven, een deel der stukken van de 286 notarieele archieven van andere rechtsgebieden, de archieven der notarissen-bewaarders, uit het Zuiden van Italië en de notarisarchieven in de Romeinsche provincies, die zich in privaat bezit bevinden. Ten slotte komen dan nog de vrijwillige deposities. Voor het bewerken van die massa zal een groot personeel noodig zijn. Terwijl het aantal ambtenaren, tegenwoordig in dienst bij de Rijks-, provinciale en notarieele archieven ongeveer 750 bedraagt, wordt van bevoegde zijde het aantal, dat noodig zal worden, op meer dan 1000 gesteld. De schrijver meent echter, dat uitbreiding overbodig zal zijn mits slechts de werkzaamheden in de juiste volgorde worden aan gevat. Werkelijk urgent is slechts het maken van inventarissen. Volgens de geldende bepalingen moeten de ambtenaren der eerste klasse al den tijd, die na afdoening van het loopende werk overblijft, wijden aan de inventarisatie. Eerst wanneer goed inge richte inventarissen beschikbaar zijn, maar niet eerder, kan het andere werk aan de beurt komen, het maken van regesten, het uitgeven van stukken in hun geheel, de analytische inventarisatie van bijzondere documenten, het samenstellen van een gids, waarin het rijke archiefmateriaal wordt opgegeven, dat voor Italië van belang is en zich in vreemde archieven bevindt. Hij vreest echter, dat zijne opvatting onmogelijk zal kunnen triumfeeren wanneer niet duidelijk wordt te kennen gegeven, dat het in de archief-administratie voldoende is een goed archivaris te zijn om vooruit te komen, zonder dat het noodig is om daarbij of zelfs uitsluitend publicist te zijn. De inzichten aangaande dit punt zijn niet steeds dezelfde geweest. CESARE PAOLI adviseerde in 1895 den Minister om te bevorderen, dat de hoogere archief ambtenaren zich voornamelijk zouden toeleggen op het maken van inventarissen, „zonder zich te veel te verliezen in nasporingen en persoonlijke studiën". En werkelijk bevatte het reglement van 1896 de bepaling, dat de bevordering bij keuze zou ge schieden wegens uitsluitend archivalische verdienste. Wat de reden is geweest, blijkt niet, maar het woord uitsluitend komt niet meer voor in het reglement van 1902. Prof. F. BALDASSERONI zocht in 1906 te bewijzen, dat de intelligente archief ambtenaar er toe gebracht wordt voor eigen rekening te werken; vandaar de nood zakelijkheid voor den Minister om de historisch-wetenschappelijke activiteit te be- loonen en geen rekening te houden met de werkzaamheid der bescheidenen, die zich beperkten tot het arbeiden voor het bureau. Dit inzicht vond toepassing in het regle ment van 1911 het wees expresselijk de publicaties aan onder de titels van ver dienste. Zoo is de geschiedenis; het commentaar kan kort zijn, althans wat de historische publicaties betreft, die uitsluitend of bijna uitsluitend op archiefstukken berusten en dus in den diensttijd worden samengesteld. Nu staat de wet dit toe, maar volgens den schrijver zal de tijd spoedig komen, dat met dit beginsel absoluut wordt gebroken. Want de intelligente ambtenaren zullen zich door hunne werken titels verwerven, om er zich bij de eerste gelegenheid van te bedienen tot het ver krijgen van minder ondankbare en beter bezoldigde betrekkingen; de minder intel ligente zullen zich bepalen tot het uitgeven van documenten en documentjes, en ver wend door eene welwillende kritiek, het oogenblik afwachten, waarop zij een leidende positie krijgen. Maar de inventarissen zullen niet gemaakt worden. A. M. v. E.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 53