92
deed gevoelen, overal in den lande nog min of meer ernstig verscheurd
kerkelijk verband gevonden werd, mag aangenomen worden uit de
reizen, die s Prinsen agenten in de Nederlanden ondernamen. Bepaal
delijk van Den Haag weten wij dit met zekerheid uit een schrijven
van Wesenbeke van den 17en Januari 1571, uit Wezel gericht aan „der
gemeente van den Haghe terwijl in de bovenaangehaalde acta,
behalve van de vele Zuidnederlandsche gemeenten, sprake is van de
„ouderlinghen van Brabandt, Hollandt ende Westvrieslandtvan „die
ghemeynten" 's-Hertogenbosch en van Breda, „van Amsterdam, van
Delft ende andere Hollandtsche, Overijsselsche ende Westvriesche
kercken" en van de „kerk" te Alkmaar, dit laatste wellicht in verband
met de aanwezigheid ter synode van Jan Arents En dat dus in
de wedér tot rust gebrachte gewesten het een en ander is te boek
gesteld, is boven twijfel verheven. Of daarvan evenwel nog iets in
een der weinig ontgonnen kerkelijke archieven mag schuilen en of
het verzoek aan Marnix nog tot eenig tot heden verborgen resultaat
heeft geleid? Mogelijk, dat de (nieuwe) organisatie van het kerkelijk
archiefwezen tot meerdere belangstelling en deze op haar beurt tot
belangrijke vondsten zal leiden. Wie helpt daartoe mee?
Literatuurkroniek.
93
den Haag. j g
Dr. Mr. S. MULLER FZN. Onze destijds gedane belofte getrouw, vermelden we
hier, dat sedert de vorige mededeeling in den jaargang 1923/1924 van dit tijdschrift,
blz. 47 in de Levensberichten van Letterkunde 1922-1923 onze oud-collega Dr. LL
E. VAN Gelder een levensbericht van onzen eere-voorzitter schreef, waarin onder
meer opmerkelijke mededeelingen voorkomen over het milieu, waaruit MULLER is
voortgekomen.
Dergelijke mededeelingen, ontleend aan de particuliere correspondentie van den
grooten baanbreker op archiefgebied komen ook voor in het met warmte geschreven
Levensbericht, dat Prof. Dr. G. W. KERNKAMP in de Kon. Academie van Weten
schappen uitbracht. Het is verder zeker niet te verwonderen, dat het |aarverslag over
1922/1923, voorkomend in de Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot
uitgaaf der Bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht, Zevende Deel, No. 5, behalve
over Van RIEMSDIJK en GrATAMA, vooral ook uitvoerig over MULLER handelt, en over
het vele, dat hij in zijn zoo werkzaam leven op het gebied der rechtsgeschiedenis
van Utrecht heeft tot stand gebracht. Hetgeen MULLER speciaal voor de stad Utrecht
was, wordt nog eens in het bijzonder herdacht in een artikel van Dr. W. A. F. BANNIER,
waarmede het eerste laarboekje over 1924 van de pas opgerichte Vereeniging Oud-
Utrecht opent. Ten slotte vermelden we nog, dat in de lavabode van 11 December
1922 een In Memoriam Mr. S. MULLER FZN. voorkomt van den bekenden Indischen
F. VAN SOMEREN. Corresp. du Prince GuiLL. D'ORANGE avec DE WESEN
BEKE, Utrecht-Amst. 1896. (Archives de la Maison d'Orange), blz. 230.
journalist Dr. R. BROERSMA, die tijdens zijn studietijd te Utrechtt veelvuldig met MULLER
in aanraking kwam.
Die Haghe als ambacht, parochie en waterschap tot het einde
der 16e eeuw. - Het dezer dagen verschenen, als altijd keurig verzorgde laarboek
van de Vereeniging „Die Haghe voor 1924 heeft dit jaar ook voor de archiefwereld
bijzondere waarde door het uitvoerige, uitnemend geschreven artikel van den ambtenaar
aan het Haagsche gemeente-archief N. PABON over bovengenoemd onderwerp. Het
artikel is in vele opzichten baanbrekend, en we zullen trachten in een volgende
aflevering door een bevoegd beoordeelaar een afzonderlijke bespreking aan dat artikel
te doen wijden. We willen nu volstaan met de opmerking, dat door het artikel, dat
enkele vooral op het voetspoor van De RlEMER tot heden algemeen gangbare mee
ningen in deze moeielijke materie geheel omverwerpt, een voortreffelijke basis gelegd
is voor de wetenschappelijke inventarisatie van het gemeente-archief van de resi
dentie, en dat het in dat opzicht ook voor de inventarisatie van andere gemeente
archieven ten voorbeeld kan strekken.
Acauoy. Deventer's Participatie in de W es t-I n d i sc h e Com
pagnie. - Evenals enkele reeds vroeger verschenen publicatie's van onzen Deventer
ambtgenoot, houdt ook dit geschrift van Mr. ACQUOY, dat niet in den handel is, het
midden tusschen een inventaris en een historische verhandeling. De Inleiding beslaat
28, de lijst van stukken betreffende de participatie van de stad Deventer in de West-
Indische Compagnie 18 bladzijden. In de lijst zijn de in den oorspronkelijken Inven
taris van het Deventer archief van 1870 onder slechts twee nummers voorkomende
stukken thans onder zeven en zestig nummers beschreven. Dat daarbij geen rekening
is gehquden met het herkomstbeginsel, blijkt al reeds uit de in het voorwoord gedane
mededeeling, dat' onder deze stukken ook enkele van particulieren aard voorkomen.
L. L.
C. BREEN. Kerkelijke Archieven. De Reformatie, Weekblad tot ont
wikkeling van het Gereformeerde Leven van 26 September, 3 en 10 October I.I.,
bevat een drietal populair geschreven artikelen van onzen Amsterdamschen ambt
genoot over bovengenoemd onderwerp.
Nadat in de beide eerste artikelen eenige algemeene mededeelingen zijn gedaan
over het begrip archief enz., wordt in het laatst artikel in algemeene trekken aange
geven, hoe, in navolging van de Ned. Hervormde Kerk, ook in de Gereformeerde
Kerken een kerkelijke archiefwezen zou moeten worden georganiseerd. Laten we met
den schrijver hopen, dat deze belangrijke zaak, die in de ten vorigen jare te Utrecht
gehouden Synode der Gereformeerde Kerken van de agenda moest worden afgevoerd,
in een volgende Synode weder ter tafel, en dan tevens tot uitvoering mag komen.
L. L.
Het Lichtbeeld. In den I weeden laargang, No. 5 van dit tijdschrift, dat
sedert No. 4 van den Tweeden Jaargang (October 1924) het orgaan is geworden van
het Nederlandsch Centraal Filmarchief, polemiseert onze Voorzitter Prof. FrUIN, tevens
bestuurslid van laatstgenoemde vereeniging onder het opschrift: Deskundig? tegen
den Heer W. Fl. IDZERDA, die in het Nieuw Weekblad voor de Cinematografie het
Filmarchief als particulier ondeskundig gedoe brandmerkte. Prof. FrUIN legt er vooral
den nadruk op, dat laatstgenoemde vereeniging uitsluitend is opgericht ten dienste
van de beoefenaars der geschiedenis, terwijl het doel van de door den Heer IDZERDA
voorgestane Leerfilm, al staat het Filmarchief ook niet vijandig dnartegenover, toch
in den grond der zaak een geheel ander is. L. L