80
spoedig daarna van den oorspronkelijken kooper heeft overgenomen.
In het laatste geval maakte deze een aardig winstje, daar hij de
collectie voor 315 gulden kocht en er volgens Von Uffenbach, door
Von Bülow 500 Rijksdaalders voor werd neergeteld.
De prijzen op de auctie waren over het algemeen verbazend
laag. De drie deelen door De Laloo verzameld (No. 1 der hand
schriften) gingen voor 75 gulden, de onder No. 11, bl. 7 omschreven
collectie, waarbij 37 brieven van den Prins aan Aldegonde met zijn
laatsten brief van 9 Juli 1584, verwierf Van Til voor 11, de 352 brieven
van en aan Erasmus brachten slechts f7.75 op en de 59 onuitgegeven
brieven van Calviin verwierf De Schettau voor f 2.50.
Het gelukte mij nog eene andere serie, No. 22: „Collectie epis-
tolarum ad Joh. Dousam Patrem et Filium" terug te vinden onder de
State Papers in het British Museum, onder 370, vermeld bij Dr. H.
Brugmans. Verslag van een onderzoek in Engelandin 1893,
bl. 404. Deze serie was door Johnson op de veiling gekocht voor
f 21. De toen ook door Johnson voor f 18 gekochte 522 brieven van
Hopperus e. a. aan Viglius worden niet bij Brugmans vermeld en
schijnen dus niet het lot der DousA-brieven gedeeld hebben. Wel
vermeldt Brugmans ook bl. 463 eene Collectie brieven van Hopperus,
doch dit is niet de in den catalogus-VAN Giffen vermelde serie.
Van de geschiedenis van twee handschriften worden reeds door
Hoffmann bijzonderheden vermeld, No. 3 der quarto's, de „Collatio
Reipubl. Belgicae. Atticae et Romanae" is in 1801 en 1802 uitgegeven
door J. Meerman, die deze had verkregen uit de collectie Bondam, en
No. 4 der quarto's: „Hadriani Junii Hornani appendix ad libros animad-
versionum ab ipsa auctoris manu", die in 1705 door Bergman werd
aangekocht, is reeds in 1708 uitgegeven door Cornelis van Arckel,
Remonstrantsch predikant te Rotterdam.
Uit bovenstaande bijzonderheden blijkt reeds hoe de bestand-
deelen der collectie Van Giffen naar alle windstreken verspreid
werden. Van enkele stukken konden de verdere lotgevallen worden
vermeld en door den heer Sass wordt gemeld, dat hij in de Juli-
aflevering van het Zentralblat für Bibliothekwesen een oproep zal
plaatsen aan alle bibliothecarissen om mede te werken tot het op
sporen der nog niet teruggevonden bestanddeelen der collectie Van
Giffen. Ik vertrouw, dat ook dit artikel daartoe zal medewerken en
beveel verder de gewaardeerde pogingen van den heer Sass in aller
belangstelling aan.
J. C. OVERVOORDE.
81
Archivalia in Spanje.
I.
(Verslag van een reis in 1921, door Dr. E. C. G. Brünner.)
Bezig met het doen van onderzoekingen naar den omvang en
de beteekenis van de scheepvaart der Hollanders in de 16e eeuw had
een brief van den Engelschen gezant te Madrid uit het jaar 1594
mijn aandacht getrokken door de clausule„The King of Spain, under
standing that the Hollanders have of late discovered a shorter course
tho the East Indies than their ordinary voyages and that thy are
preparing a navy to go, resteth very discontent." (Calendar of State
Papers Col. 246 East Ind. 1513—1616).
Ik bracht deze clausule in verband met een mededeeling uit het
Rijksarchief te Haarlem, waarin sprake was van het ondernemen van
een reis naar 't Portugeesch Indië. 't Kwam mij voor, dat bedoeld waren
reizen om de Zuidwest. Stelselmatig onderzocht ik nu de Hollandsche
rechterlijke archieven uit de 16e eeuw en besloot daarop nasporingen
te doen in de Spaansche en Portugeesche archieven. Na de noodige
voorbereiding getroffen te hebben, besloot ik Madrid te nemen als
centrum, van waar uit het onderzoek in verschillende richtingen kon
geschieden. Vooraf bracht ik nog een bezoek aan Bordeaux en
Biaritz, om daarna mijn reis via de Col de Gavarnie over de Pyreneën
naar Spanje te ondernemen, 't Was een reis, waarbij men getroffen
werd door de schitterende pracht van dit nog weinig bezochte berg
land. De geoloog kon zijn hart ophalen aan de verschillende mor-
phologische merkwaardigheden, die een geschiedenis gaven van de
vorming van dit deel van 't Iberische schiereiland. De historicus kon
zich inleven in die ver van ons liggende tijden, waarin onophoudelijk
gestreden werd tusschen Christenen en Mooren. Eenzaam verhieven
zich de resten van wachttorens, stomme getuigen van een heldentijd.
In het dorp, waar mijn vrouw en ik overnachtten, hadden wij gelegen
heid kennis te maken met den Spaanschen volksgeest en konden wij ons
overtuigen van de schromelijke overdrijving, waaraan Baedeker zich
schuldig maakt. Een zindelijkheid in de herbergen, welke in geen enkel
opzicht voor die van Holland behoeft onder te doen. In Barbastro
namen wij den trein, die ons via Zaragoza bracht naar Madrid, waar
wij 's morgens in de vroegte aankwamen. Na met moeite de zwerm
bedelaars kwijt te zijn geraakt en na ons verfrischt te hebben,
kon ik met mijn onderzoekingen beginnen. Ik bleek goed gezien te
hebben met Madrid als uitgangspunt te nemen. Met een buitengewone
welwillendheid werd ik geholpen en kreeg ik de inlichtingen, die mij
in staat stelden het eigenlijk onderzoek systematisch te verrichten.