76 voor de verkooping van 1705 bruikbaar te maken, toen in bezit van den heer Schinkel te 's-Gravenhage, en c. een herdruk van 1705, in bezit van den heer Ferd. Van der Haegen te Gent. Hierbij zijn thans nog te voegen het in het Gemeente-archief te Leiden gevonden exemplaar der oorspronkelijke uitgave van 1702 en een exemplaar, hetwelk zich volgens den catalogus in de bibliotheek van de Mij. van Letterkunde moet bevinden, doch dat mij op mijne navrage niet kon worden getoond. Mogelijk is dit laatste het onder b. genoemde exemplaar van Schinkel. Te Göttingen werd een onvolledig exem plaar gevonden. De herdruk van 1705 wijkt in lettertype en formaat van de eerste uitgave af en telt 70 bladzijden tegen 63 in de uitgave van 1702; de inhoud van beide uitgaven is volgens Hoffmann echter geheel gelijk. Het Gentsche exemplaar is daarenboven hier van groote be- teekenis, omdat er in hs. de prijzen en de namen der koopers bij aangeteekend zijn, althans wat het gedeelte tot No. 1, bl. 17 der uitgave van 1702 betreft Hiermede is bewezen, dat de collectie niet in haar geheel door den koning van Pruisen is aangekocht, doch is geveild en daarna is verspreid. Onder de koopers vinden wij Van Till en Smettau en verder voor de brieven: P. van der Aa (Nos. 16, 20, 27, 40, 41, 44, 50 en 51), Bleysweijk (Nos. 54 56), Boon (Nos. 24, 36, 37. 49, 58 en 60), Borde (Nos. 6, 14 en 17), J. Bos (Nos. 52 en 53), Johnson (Nos. 3 en 22), Limburo (Nos. 43 en 47) en Vivié (Nos. 26 en 57). De belangrijke serie van 22 dl. 2) werd voor 315 gulden aan gekocht door Van der Linde. Van de genoemde namen zijn enkele voor ons geen onbekenden en anderen mogelijk die van boekverkoopers of andere tusschen- personen, die voor hunne lasthebbers kochten. De namen Van Till en Smettau herinneren ons echter terstond aan twee hoofdpersonen bij de onderhandelingen voor aankoop in 1702, namelijk den Leidschen hoogleeraar Samuel van Til en den Pruisischen buitengewoon gevol machtigde J. B. de Schmettau. Van Til kocht de folio's Nos. 8 10, de quarto's Nos. 1, 5, 6 en 9 en de brieven Nos. 2, 4, 5, 9, 12, 15, 18, 21, 23, 30 35, 38, 39, 42, 45, 46 en 48 en de Schmettau de brieven Nos. 1 a c, 8 a c, 10, 11 a c, 13, 19 en 25. De door Van Til gekochte stukken zijn van speciaal Hollandsch belang of voor die der studie der Oostersche talen, zoodat hierbij niet aan een opdracht van den koning van Pruisen valt te denken; Van Til kocht eenige handschriften, waarvan het belang hem reeds bij de 77 studie voor het rapport in 1702 gebleken was, en mogelijk een deel hiervan voor de Leidsche bibliotheek (vgl. de brieven aan curatoren No, 39). Een speciaal onderzoek in de brievencollectie der Leidsche bibliotheek zoude mogelijk nog eenig resultaat geven. De Schmettau werd de gelukkige bezitter van zeven brievenseries, waaronder het belangrijke nummer van drie deelen, vermeld hiervóór blz. 76 onder No. 1 als „Drie groote gebonden stucken,behelsendeFransche en Duytsche originele Brieven, Anno 1572 de staat ontvoerd, en bij Alf. de Laloo gecompleteerd", waarvan wij in het begin van dit artikel de herkomst bespraken. Men zoude geneigd zijn, om hier DE Schmettau weder als gemachtigde van den koning te beschouwen, doch ook dit is uitgesloten blijkens de uitdrukkelijke verklaring van den reeds genoemden bibliothecaris van het Auswartige Ambt Sass, die in zijn memorandum aan onzen gezant te Berlijn meldde„Der Kauf selbst ist offenbar nicht zustande gekommen, besonders wohl deshalb nicht, weil unvorhergesehene Schwierigkeiten wegen der Aus- lieferung entstanden. So erklart sich auch die Tatsache, dasz in der Preusischen Staatsbibliothek (der früheren Königiichen Bibliothek) über haupt keine Spuren der van GiFFEN'schen Sammlung zu entdecken sind, obwohl der König sie nach den Akten ausdrücklich „pour sa bibliothèque" erwerben wollte". Een verdere bevestiging hiervan scheen te liggen in een wenk van Dr. N. Japikse, die mij er opmerk zaam op maakte, dat de onder No. 1 genoemde serie wellicht dezelfde was als de drie deelen gedenkwaardige stukken, afkomstig van Van Roosendael, welke door het Algemeen Rijksarchief uit de collectie Musschenbroek verkregen" werden en die thans onder de Aanwinsten berusten Deze gissing bleek in zooverre te verbeteren, dat de deelen in het Algemeen Rijksarchief niet identiek zijn met de door De Laloo geredde collectie, gelijk bleek door vergelijking met de in eene memorie bij het dossier in het archief te Leiden ver melde titels van deze deelen, doch dat daarbij te denken is aan de onder no. 2 bl. 17 vermelde serie. Hierbij zij vermeld, dat zich bij de aanwinsten uit de collectie Musschenbroek ook een deel handvesten van Gouda bevindt, hetwelk hetzelfde kan zijn als dat, hetwelk onder No. 27 op bl. 39 van den catalogus vermeld is als „Versameling van Stucken, die de Regering en Voorregten van de Stadt Gouda betreffen". De serie die uit de collectie Musschenbroek is terecht gekomen in de veilige haven van het Algemeen Rijksarchief, bestaat volgens Bulletin du Bibl- Beige bl. 281. 2) Op bl. 17 van den catalogus van 1702 worden 21 deelen vermeld, doch bij de gedetailleerde opgave, bl. 40 63. worden 22 deelen genoemd. Dit handschrift is vermeld in BAKHUIZEN VAN DEN BRINK'S Overzigt van het Nederlandsche Rijksarchief, 1854, bl. 119 en werd door Mr. P. VAN MUSSCHENBROEK verkregen op de verkooping BONDAM, volgens mededeeling mij verstrekt door Mr. BllLSMA.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 44