74 gebruikt waren bij de herdenking van den verjaardag van den Prins Hoe in dien tijd soms met officiëele bescheiden werd omge sprongen, toont ons een brief van hem uit 1698 2), waarin hij spijtig schrijft van een professor te Franeker, „die meent sijn uyl een valk te wesen. Hij is altijd seer wijs, als hij wat heeft, dat hij meent raer te wesen. Hij heeft noijt rare MSS. gesien. Dog ick twijfele grote- liks of hij er wel eens eygenaer van is, en of het niet de provincie toekomt, en behoort tot de publieke archieven. Hij is quansuijs Historieschrijver van 't Landt, en trekt een tractement van 600 guldens, zonder yets daervoor te doen. Dog dit sij onder ons." Bedoeld is blijkbaar professor J. van der Waeyen, geboren 12 juli 1639, sinds 1677 hoogleeraar in het Hebreeuwsch te Franeker en sinds 1689 historie schrijver van Friesland s). De venijnigheid, waarmede Van Giffen hier oordeelt, doet ons vermoeden, dat diens gevoeligheid meer gewekt is door den stevigen prijs, door den Hooggeleerde gevraagd, dan door diens verondersteld verduisteren van de aan zijn zorg toever trouwde archieven. Met dat al hebben die oude verzamelaars heel wat uit curiositeit gered, waarvan de historische waarde thans beter wordt gewaardeerd, en er zijn heel wat brieven tot ons gekomen, alleen omdat die om de handteekening van de schrijvers gezocht werden. Enkele malen slechts gingen die verzamelaars zoo ver, dat zij de handteekeningen uitsneden en de brieven zelf vernietigden. Wellicht zoude het thans nog de moeite loonen, om eens na te gaan, waar onder de nakomelingen der door Van Giffen genoemde bezitters van brievencollecties zich nog restanten van die verzamelingen kunnen bevinden. Over de herkomst van enkele bestanddeelen der collectie gaf ik reeds enkele bijzonderheden in mijn vorig artikel. Ik wees daarbij op de brieven, waarop door F. A. Westphalen uit Hoorn werd aanspraak gemaakt, en op de Dordtsche kerkelijke stukken, die Van Giffen tijdens zijne bediening aldaar mogelijk heeft achter gehouden. Verschillende stukken konden wij thans op Viglius terugvoeren en voor de serie van 9 deelen wees ik reeds Mr. Amelis van Rosendael, gedeputeerde van Gouda, aan als degene, die deze verzameling heeft bijeengebracht. Zij zijn in den Catalogus bl. 17 onder No. 2 vermeld als „Oude Stucken en Brieven, mitsgaders andere depesches rakende het Hertog dom van Bourgonge, Uyt het cabinet van Viglius Zuichemius." 75 Aangezien mij werd gevraagd, waaraan ik deze bijzonderheid ontleende, voeg ik er hier nog bij, dat dit in eene memorie in het dossier te Leiden over het over de collectie Van Giffen gevraagde rapport uitdrukkelijk wordt vermeld. Ook het onder No. 27 van den catalogus vermelde deel „Versameling van Stucken, die de Regering en Voorregten van de Stadt Gouda betreffen", is mogelijk van Van Rosendael afkomstig. Van de onder no. 1, blz. 5, beschreven 9 liassen in 3 deelen wordt in dit dossier vermeld, dat zij „in den jaare 1572 naa de tweede troubelen in Hollandt opgeresen, in Aprili gesalveert sijn geweest ende alhier gecompileert bij Alonso de Laloo, greffier van den voorsz. hoven' (van Holland). Blijkens eene verdere aanteekening in dit dossier blijkt, dat deze aanteekening ook op het plat van elk deel stond vermeld en op het schutblad tevens, dat de deelen door De Laloo den 14 Februari 1576 zijn overgeleverd aan den secretaris Willem van Berendregt. Wij komen thans tot de tweede vraag V^at is er van de ver zameling geworden, nadat de Leidsche regeering gunstig had gead viseerd op de verzoeken van den koning van Pruisen en van de erfgename van Van Giffen, om het beslag op te heffen? De in mijn eerste artikel geuite en voor de hand liggende oplossing, dat de Staten wel overeenkomstig dit advies de collectie zouden hebben vrijgegeven en dat deze daarna aan den koning zoude zijn verkocht, blijkt niet vol te houden. Met zekerheid valt zelfs te constateeren, dat de verkoop aan den koning niet is doorgegaan en dat de collectie een paar jaar later, in 1705, in het openbaar is verkocht. Wat de aanleiding was tot deze verandering bleek mij echter niet. Mogelijk heeft de vertraging bij den aankoop of de verandering in den poli- tieken toestand den koning verder van aankoop doen afzien. Daarna heeft óf de onderhandeling met de Staten om het beslag te doen opheffen, óf nog sleepende bespreking met den koning en eventueele poging om in zijne plaats een kooper voor het geheel te vinden, tot uitstel geleid en heeft de erfgename eerst in 1705 tot publieke ver- kooping besloten, welke daarna den 23 Februari ten overstaan van Abraham Hondt te s-Gravenhage „in aula magna" werd gehouden. Hierbij werd dezelfde gedrukte catalogus gebruikt als in 1702, waarbij eenige noodzakelijke wijzigingen in den titel werden aangebracht. Slechts een drietal exemplaren van dezen catalogus waren tijdens Hoffmann in 1860 bekend, namelijk a. een uit 1702, toen in de Stads bibliotheek te Hamburg, b. een dergelijk exemplaar, waarbij in den titel eenige veranderingen met de hand waren aangebracht, om dit Aldaar alsvoren. 2) Aldaar bl. 171. 8) Hij overleed in 1701. Zie: Mr. W. B. S. BOELES, Frieslands hoogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker. Leeuwarden, 1889. Ook BOELES vermeldt, dat Van der Waeyen weinig voor zijn salaris deed.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 43