32 belangen der historische onderzoekers worden gesteld. Stukken, die uitsluitend administratief belang hebben, behooren zeker niet minder tot het archief, dan die, welke behalve eene administratieve ook eene historische beteekenis hebben. Zoo er thans eene splitsing gemaakt wordt tusschen stukken, die vernietigd mogen worden, en die, welke bewaard moeten blijven, dan geschiedt zulks niet in het belang van het historisch onderzoek, dat veeleer eene bewaring van alle stukken zou eischen, maar uitsluitend om de administratie niet te overladen met stukken, die zij missen kan. Ik herinner er dan ook aan, dat de vernietiging van stukken niet alleen mogelijk is bij de archieven of gedeelten van archieven, die naar eene archiefbewaarplaats worden overgebracht, maar ook bij de archieven, die onder de administratie blijven berusten. De loop der zaken is zoo, dat alleen die stukken vernietigd worden, die noch voor de administratie noch voor de geschiedenis van belang zijn, maar dat buiten de vernietiging gehouden worden alle stukken, op wier bewaring hetzij de administratie, hetzij de archivaris, die hier voor de historische belangen optreedt, prijs stelt. De stukken, die bewaard worden, zijn dus geenszins alle, gelijk de stelling van den heer Ebell zou medebrengen, stukken van histo rische beteekenis, maar ook wel degelijk stukken, die uitsluitend administratief belang hebben, Maar, zal men zeggen, op den langen duur verliest elk stuk zijne administratieve beteekenis; het eene soort stukken wat vroeger, het andere wat later verliest voor de praktijk der administratie zijne waarde en kan dus uit een administratief oogpunt vernietigd worden. Alleen als het ook voor de historie vdn belang is, moet het bewaard blijven, en ten slotte blijven van het archief dus alleen de historische stukken over en verdwijnen die, welke alleen van belang van de administratie zijn geweest. Zelfs al ware dat zoo, dan zou daaruit geen argument voor de juistheid der scheiding, die Bakhuizen van den Brink tusschen de stukken van een archief maakt, te putten zijn want Bakhuizen wilde de administratievk stukken, al waren zij nog zoo oud, onder de administratie laten, terwijl wij ze, zoo lang zij niet vernietigd zijn, willen bewaren bij de overige stukken van het archief, die om hun historisch belang niet vernietigd dienen te worden. Wij willen dat, omdat een archief er in de eerste plaats is voor de administratie en daarna eerst de belangen der historische onderzoekers aan de orde komen. Er is echter bovendien nog een ander verschilpunt. Men moet het begripbelang der administratie niet te nauw beperken. Men heeft daaronder niet alleen te verstaan de administratieve eischen van het college, van hetwelk de archieven afkomstig zijn; neen het 33 belang der administratie omvat ook het belang der individuën, tot behartiging van wier belangen, tot bescherming van wier rechten het college is ingesteld. Men neme b.v. de rechterlijke archieven. Histo rische waarde hebben die stukken voor het meerendeel niet; voor het college, waarvan zij afkomstig zijn, of het lichaam, waarop de functies van dat oorspronkelijke college zijn overgegaan, hebben zij ook geen belang. Toch zal niemand het in het hoofd krijgen ze te vernietigen, omdat zij van het hoogste belang zijn voor de personen, die die akten ten overstaan van het gerecht hebben gepasseerd, en hunne rechtverkrijgenden. De archiefwet Bakhuizen van den Brink zou die stukken die toen onder de gemeentebesturen berustten niet tot de historische, maar tot de administratieve hebben moeten brengen. Wij zijn van oordeel, dat hunne bewaring in de openbare depóts een gebiedende eisch is. En hierbij roer ik een laatste punt aan. Bakhuizen sloot de administratieve papieren van de openbaarheid uit. Al wat niet van historische beteekenis was, bleef gebannen uit de openbare archieven; het had alleen belang voor de administratie. De openbaarheid was ingesteld in het belang van het onpartijdige historische onderzoek (art. 9 van het Koninklijk besluit van 26 ]uni 1856, no. 79; zie ook art. 20 der archiefwet Bakhuizen) en wat had dat met die admini stratieve stukken te maken Neen, zeggen wij, de openbaarheid is evenzeer gewenscht in het belang van rechtzoekenden, die hunne onderzoekingen instellen niet in de eerste plaats in de historische, maar ook in de uitsluitend administratieve documenten. Intusschen heeft het betoog van den heer Ebell mij op eene leemte in de definitie van een archief volgens 1 der Handleiding opmerkzaam gemaakt. Er zijn een aantal stukken, die van den aan vang af niet bestemd zijn om onder het bestuur, waarbij zij zijn ingekomen, of waardoor zij zijn opgemaakt, te blijven berusten, maar die bestemd zijn om vroeger of later vernietigd te worden. Het zijn de stukken, opgenomen in de lijsten van voor vernietiging in aanmerking komende stukken in provinciale, gemeente-, waterschaps- en andere archieven. Toch zijn dat naar onze opvatting archiefstukken, zoolang zij niet vernietigd zijn. Inderdaad is op hunne vernietiging het K. B. van 7 October 1919 (Stbl. no. 596) toepasselijk, waarvan de considerans luidt: „overwegende, dat volgens art. 5 der Archiefwet 1918 (Stbl. no. 378) bij algemeenen maatregel van bestuur moeten worden vastgesteld de gevallen, waarin en de wijze, waarop archief bescheidenvoor vernietiging in aanmerking kunnen komen De definitie van 1 der Handleiding is dus niet juist meer.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 22