28
voldoende in en meenen, dat oude archieven alleen cultureele waarde
bezitten.
Het kan zijn nut hebben er eens op te wijzen, dat voor de ge
meente ook financieele belangen en vaak zeer groote, zijn betrokken
bij een goed geordend, wel verzorgd en deskundig beheerd archief.
In gevallen van kwesties over contracten, eigendomsrecht, onder
houd en beheer van wegen, dijken en waterwerken enz., vormen de
bewijsstukken, in de archieven bewaard wordend, machtige factoren.
Nog onlangs hebben wij in de lofredenen, geuit bij gelegenheid
van de onthulling van het gedenkteeken voor H. van Dale, in het
begin dezer maand, gehoord welk nuttig werk, van blijvende waarde
voor de gemeenschap, deze archivaris-historicus-linguist heeft verricht.
En er is daarbij gewezen op het feit dat Sluis, de gemeente,
waar van Dale zijn archiefstudies verrichtte, o.a. in de kwestie met
de Domeinen over den eigendom der -vestingwerken dier stad, ook
financieel profijt heeft getrokken van zijn werkzaamheid als archivaris.
Ook zagen wij dezer dagen de practische waarde van onzen
arbeid in een helder licht gesteld door dr. H. Adriani. In diens in
Juni 1.1. te Nijmegen gehouden rede voor de „Nederl. vereeniging voor
armenzorg en weldadigheid," te Amsterdam, over de vraag„Waarom
is het gewenscht dat door de Nederl. Vereeniging voor Armenzorg
en Weldadigheid eene Historische commissie wordt ingesteld?" werd
zeer terecht op de onontbeerlijkheid van ons werk voor een juisten
kijk op de geschiedenis der oudere weldadigheidsinstellingen de aan
dacht gevestigd. 2)
Het heeft ook op het terrein der Armenwet, meer bepaaldelijk
met betrekking tot de fundaties, lang geduurd voor men meer alge
meen tot het besef gaat komen van welke groote waarde de archivalia
zijn, om een juist begrip te vormen van het ontstaan, de historische
ontwikkeling en werking van de onnoemelijk vele oude fundaties in
den lande.
Wij gaan dus in menig opzicht vooruit, al gaat het niet in een
snel tempo.
Hoewel de Archiefwet 1918 de positie van de gemeentearchi
varissen heeft geregeld, zijn er echter nog vele wenschen onbevredigd
gebleven.
In verschillende gemeenten is de financieele positie van den
gemeente-archivaris, vergeleken bij die van andere hoofden van takken
van dienst, nog altijd onvoldoende en zeker niet in overeenstemming
29
met den verantwoordelijken en veelomvattenden wetenschappelijken
arbeid aan de richtige uitoefening der functie verbonden.
Het is dan ook te hopen, dat waar voor de benoembaarheid tot
wetenschappelijk archiefambtenaar betrekkelijk hooge eischen worden
gesteld, de salariëering van het ambt van dien aard zal worden, dat
men steeds „the right men on the right places" zal kunnen verkrijgen
en behouden.
Ook de positie van het overige archief-personeel eischt in tal
van gemeenten verbetering.
Onze vereeniging heeft herhaaldelijk dit onderwerp behandeld en
in 1920 een ontwerp-salarisregeling vastgesteld.
Van een actie voor de invoering dier regeling kon nog niets
komen, omdat we bleven wachten op de in uitzicht gestelde wette
lijke regeling der salarieering van het gemeente-personeel.
In het „Nederlandsche Archievenblad" (31ste jaargang, 1ste afl.)
heeft onze collega mr. Bouricius de goede kwaliteiten van het rapport
en de voorstellen der „Staatscommissie in zake de bezoldiging van
burgemeesters en ambtenaren en werklieden in dienst der gemeenten
in 't licht gesteld en men kan slechts betreuren dat van de zijde der
regeering geen voortgang wordt gemaakt om een wettelijke regeling
in de door de Staatscommissie gewezen richting tot stand te brengen.
Als men ziet hoe verschillend in de gemeenten met de salarieering,
pensioenstorting, enz. gehandeld wordt, mag het zeker niet overbodig
heeten nog eens aan te dringen op een wettelijke regeling.
De Archiefschool heeft thans een flink aantal krachten afgeleverd,
die op plaatsing aan de archieven in den lande wachten.
Er is, zooals ik in den loop van mijn rede heb gezegd, bij vele
gemeenten in zake het archiefbeheer een ongewenschte toestand
ontstaan wegens de onvoldoende aandacht aan de beteekenis der
archieven geschonken.
Ik uit den wensch, dat in de naaste toekomst de waarde van
een goed verzorgd en deskundig beheerd archief door tal van ge
meentebesturen beter dan tot dusver begrepen zal worden en men
wat meer gebruik zal gaan maken van de door de Archiefschool
afgeleverde krachten.
Thans nog een woord over onze vereeniging zelf.
Onze vereeniging van gemeente-archivarissen bestond op 26
Augustus 1.1. vijf jaren.
Aanvankelijk opgericht als een zelfstandige vereeniging, bleek
weldra samenwerking met de „Vereeniging van archivarissen in Neder
land" gewenscht en kwam in Januari 1920 een fusie tot stand waardoor
zij een afdeeling werd van de centrale vereeniging.
1) Toespraak van den Rijksarchivaris in Zeeland, Mr. MEERKAMP VAN EMBDEN.
2) „Geschriften van de Nederlandsche Vereeniging voor armenzorg en weldadigheid
te Amsterdam" (1924) XXXVII, blz. 31 —36.