26 voor alie gemeente-ambtenaren wenschelijk is. Deze vraag wordt met 20 tegen 2 stemmen bevestigend beantwoord. Ten tweede of, indien de vergadering der Centrale dit standpunt afwijst, voor de archiefambtenaren in elk geval een uitzonderings bepaling wenschelijk is. Op deze vraag luidt het antwoord met 7 tegen 5 stemmen ontkennend. Hiermede is de houding, door den afgevaardigde der afdeeling in de vergadering der Centrale aan te nemen, dus vastgesteld. De contributie voor 1925 wordt wederom op f 3.— bepaald. Het bestuur heeft een rooster van aftreding opgemaakt, volgens welken de heer Dresch in 1924, de heer Moll in 1925 en de heer Cgster in 1926 zal moeten aftreden. In de plaats van den heer Dresch wordt nu verkozen Dr. E. Wiersum, die tevens als voorzitter wordt aangewezen. Tenslotte verklaart de heer Dresch zich bereid als afgevaardigde der afdeeling in de Centrale zitting te blijven houden. Toespraak van den Voorzitter. Het is voor mij een aangename taak U heden een hartelijk welkom toe te roepen op onze jaarvergadering in Gouda, de stede van der Goude, de plaats immers waaraan ook voor het Nederl. archiefwezen belangrijke herinneringen zijn verbonden. Toen de prins van Oranje op 25 Augustus 1572 in het veldleger te Hellenrade, bij Roermond, een Ordonnantie en instructie uitvaardigde „voor die van Holland, om bij provisie 't landt daernaer geregeert te worden," stonden in die voorloopige regeling van 's lands administratie en financiën voorop bepalingen in zake 's lands archieven. „Eerst ende alvooren om 't landt in zijn oude vrijheit te brenghen" zoo luidde de desbetreffende passage in die Ordonnantie en instructie „zullen de Staten bij heure gedeputeerden doen inventariseren en copie maecken van alle des lands privilegiën, gerechtigheyt ende charters, berustende op den huyse ende castele van der Goude, latende de originalen aldaar, daertoe wij henluyden authoriseren bij desen, om deselve, gesien wesende, weder geobserveerd ende onder houden te mogen werden." Het belang van onze oude archieven voor de gemeenschap werd door de grondleggers van onzen staat dus zeer juist ingezien. De hier bedoelde archivalia vormen in onze dagen nog altijd een 27 der voornaamste deelen van het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, naar welke stad ze in 1595 vanuit den Arkelschen toren te Gouda waren overgebracht. Vreemd is het intusschen, dat Nederland van 1853 af, toen Bakhuizen van den Brink 2) een „Ontwerp van wet, houdende regeling van het openbaar archiefwezen" samenstelde, tot 1918 heeft moeten wachten voor en aleer er een „Archiefwet" tot stand kwam. Zulk een lang tijdsbestek tusschen het jaar van opstelling van een ontwerp en de afkondiging der wet in het „Staatsblad," mag ook in dit geval in overeenstemming zijn met Onze Hollandsche degelijkheid, de vrees is echter niet ongegrond dat die vertraging tot schade onzer archieven zal zijn geweest. De houding van verschillende gemeentebesturen in den lande ten aanzien van hunne archieven is vaak meer dan treurig, vooral ten plattelande heerschen soms allerzonderlingste toestanden met betrekking tot archiefverzorging. Het gevolg van de kortzichtigheid van vele dier besturen blijft dan ook niet uit, want verwaarloozing der archieven leidt ongetwijfeld tot verlies van soms hoogst gewichtige archivalia, die niet alleen voor de locale en s lands historie van belang zijn, maar óók voor de veel zijdige rechten van de gemeenten zelf, openbare en private lichamen, de ingezetenen en vele andere belanghebbenden. In dit verband wil ik er op wijzen, dat mij archieven van twee oude Hollandsche steden bekend zijn, welke niet onder het beheer van een gemeente-archivaris staan, waaruit zeer gewichtige archivalia spoorloos verdwenen zijn. In een dier stadsarchieven vermist men ongeveer 5 gedeelte van de inventarisnummers, terwijl in het andere stadsarchief, hetwelk in onze kringen en bij de historici bekend staat als een der schoonste en, tot voor kort, meest volledige stadsarchieven in Holland, vooral wat de 16e eeuw betreft, tientallen van gewichtige en onvervangbare geschied- tevens rechtsbronnen ontbreken en voor goed verloren schijnen te zijn. Dat we hier voor ernstige feiten gesteld zijn, moge blijken uit de omstandigheid dat het thans ontbrekende aanwezig moet zijn geweest toen resp. in 1915 en 1918 de inventarissen dier archieven gedrukt werden, en dan ook in die inventarissen beschreven staat. Verschillende menschen zien de noodzakelijkheid van behoorlijke archiefbewaarplaatsen en een deskundig beheer der archieven niet Geachte vergadering. „Groot Placaetboeck" lil (1683), pag. 32. VAN Wl|N „Huiszittend Leeven" I (1807), pag. 360. „Bijvoegsels en aanmerkingen voor het Vle deel der Vaderlandsche historie van I an Wagenaar" (1792), pag. 7-10. 2) In: BAKHUIZEN v. D. Brink „Studiën en Schetsen" V (1913) pag. 448.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 19