18 archieven van alle departementen van algemeen bestuur en andere centrale bestuurscolleges uiteengenomen werden en alle stukken, op de administratie van België of een zijner deelen betrekking hebbende, aan dat land werden uitgeleverd. Zoo is inderdaad geschied. De Belgische commissaris F. de Dobbeleer en de Nederlandsche De Visch Eybergen hebben in dien geest samengewerkt. Tal van stukken zijn door België opgevraagd en afgegeven, terwijl van die stukken, welke op beide landen betrekking hadden, afschriften aan de Belgische regeering zijn verstrekt. Eerst in den loop van 1845 was dit werk afgeloopen. De vraag rijst nuwelke zijn de gevolgen van deze handelwijze geweest? Ongetwijfeld is de Belgische regeering daardoor in het bezit gekomen van een aantal stukken, die zij voor hare administratie behoefde, hoewel men niet vergeten moet, dat de administratie in België reeds sinds 1830 gefunctionneerd had zonder van de in 1845 overgedragen stukken gebruik te kunnen maken. Inderdaad hadden die stukken voor het grootste gedeelte betrekking op de correspondentie van de regeering met de provinciale en plaatselijke autoriteiten, en die correspondentie was ook onder de plaatselijke en provinciale administraties in België te vinden. Verreweg het grootste gedeelte van de stukken, door de Belgische regeering in 1845 verworven, is dan ook door haar van zoo weinig belang geoordeeld, dat, zoo ik wel ben ingelicht, die stukken vele jaren lang ongeordend op het Rijksarchief te Brussel zijn bewaard; of zij nu geïnventariseerd zijn, weet ik niet. Het zal trouwens ook moeilijk zijn al die documenten, die uit hun oorspronkelijk verband zijn gelicht, behoorlijk te classeeren. Afschriften van de agenda's zullen wel niet zijn genomen. Daarbij komt nog iets anders. De scheiding der archieven zal wel niet altijd even nauwkeurig zijn gemaakt, en er zijn nog altijd in de Nederlandsche archieven een aantal papieren, die op de admini stratie van het tegenwoordige België betrekking hebben. Ik herinner slechts aan het archief van het bestuur van België van de verdrijving der Franschen in 1814 tot de vereeniging van België met Nederland in 1815, dat de Belgische commissaris in 1845 heeft opgevraagd, maar dat toen niet is opgespoord kunnen worden. Eerst in 1880 is dat archief in het Kabinet des Konings teruggevonden, en de inven taris er van is thans in deel XXXVI der Verslagen afgedrukt. Maar nu kan de Belgische regeering die papieren niet meer opvorderen de boven aangehaalde paragraaf heeft uitgewerkt, de overdracht is afgeloopen, en alleen nieuwe onderhandelingen en eene nieuwe over eenkomst zouden de overdracht kunnen mogelijk maken. En de Nederlandsche regeering zit met een aantal incomplete 19 archieven. Telkens ontbreken er stukken, die op de repertoria ver meld staan, en of zij aan België zijn uitgeleverd dan of zij door uitleening of op andere wijze verloren zijn gegaan, het is niet altijd uit te maken. En hij, die de geschiedenis van het tijdvak 1815—1830 wil bestudeeren, mist de afgestane stukken smartelijk, want wie de geschiedenis dier periode behandelen wil, moet kennis nemen zoowel van de rapporten, die de regeering uit België, als van die, welke zij uit Noord-Nederland ontving. Zoowel voor de Belgische als voor de Nederlandsche historici ware het oneindig gewenschter, als zij de ongeschonden archieven der periode 181 5 1830 bestudeeren konden. Hoeveel beter ware het geweest, als België zich met afschriften had vergenoegd en zich het recht had bedongen die op te vragen, als het ze noodig bleek te hebben: de archieven waren dan onge schonden gebleven en aan de belangen van de administratie was volkomen tegemoet gekomen. Thans is het te laat. Zijn de archieven eens uit elkander gehaald en over verschillende eigenaren verdeeld, dan is het uiterst moeilijk ze weder te hereenigen. Dat ondervindt thans onze Poolsche collega prof. Paczkowski. Bij de verdeeling van Polen in de 18de eeuw is men ook ten opzichte der archieven zeer radicaal te werk gegaan: zelfs cartularia zijn uit elkaar gesneden, omdat de eene er in afgeschreven oorkonde betrekking had op goe deren, aan Pruisen toegekend, en de andere, op bezittingen, die aan Rusland of Oostenrijk waren toebedeeld. Thans is Polen weer één, maar zijne archieven zijn versnipperd en onvolledig. Ik gevoel dan ook veel meer voor het standpunt, door Italië, dan voor dat, door Tchechoslovakye ten opzichte van de archieven van de centrale Oostenrijksch-Hongaarsche regeering ingenomen. Toch is bij het verdrag tusschen Oostenrijk en Tchechoslovakye het door Oostenrijk voorgestane stelsel van de onsplitsbaarheid der archieven, het z.g.n. herkomstbeginsel, in hoofdzaak gevolgd. Alleen in zooverre is er van afgeweken, dat de stukken der laatste 30 70 jaren, die tot de centrale administratie behooren en uitsluitend op Tchechoslo- vaksch grondgebied betrekking hebben, naar Praag werden over gebracht, terwijl de oudere in de archieven, waartoe zij behoorden, bleven. Maar hoeveel gezonder ware de regeling geweest, zoo men ook deze stukken van de laatste 30 70 jaren niet had weggevoerd, maar in plaats daarvan zich met afschriften of photo's vergenoegd had, zooals men nu toch heeft moeten doen bij stukken, die zoowel voor Oostenrijk als voor Tchechoslovakye van belang zijn, of zoo men ze alleen te leen had ontvangen, gelijk desgewenscht met de stukken, die ouder dan 30 a 70 jaren zijn, geschieden zal. En had men tegen het zoogenaamde herkomstbeginsel bezwaar, d.w.z. wilde

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 15