8
en 'r Hakt. De vergadering besloot dit punt van de agenda af te
voeren, omdat het thuis behoort in de afdeelingen, die immers ten doel
hebben, bepaalde materieele belangen der leden te behartigen, terwijl
de hoofdvereeniging een wetenschappelijk karakter draagt en zich
mitsdien niet met de geldelijke omstandigheden harer leden bezighoudt.
Tot bestuursleden werden herkozen de Heeren Prof. Fruin, Dr. Breen,
Dr. Wiersum en Mr. Martens, terwijl in de plaats van Dr. Lasonder,
die in zijn qualiteit van bestuurslid niet herkiesbaar was, Dr. Poelman
werd benoemd.
Nadat Dr. Lasonder had medegedeeld, dat de Commissie voor den
Archiefgids in het afgeloopen jaar geen werk had verricht, omdat de
ingrijpende veranderingen in het archiefpersoneel de omstandigheden
daarvoor minder geschikt maakten, gaf Dr. Biilsma eenige inlichtingen
omtrent zijn bevindingen als lid van wege onze vereeniging in het
Nederlandsch Instituut voor Documentatie en Registratuur en als lid
der Registratuurcommissie.
Voor 1925 werd als vergaderplaats Rotterdam aangewezen. Tot
kasnazieners werden benoemd Mej. Dr. Moquette en Dr. Vermaas, tot
hunne plaatsvervangers Mr. Bouricius en de Heer Sigal.
Bij de rondvraag bracht Dr. Overvoorde tar sprake het gevaar,
waaraan archivalia op tentoonstellingen kunnen blootstaan. De Voor
zitter verklaarde, dat dit punt door het Bestuur zou worden overwogen.
Dr. Lasonder deed een beroep op aller medewerking, voorzoover hij
deze mocht behoeven, bij zijn taak als Archivaris van de Ned. Her
vormde Kerk.
Opnieuw werd goedgekeurd de verhooging van de contributie
der afdeeling Gemeenteambtenaren tot f3.
Vervolgens wijdde de Burgemeester van Gouda, mede namens
den Secretaris, enkele zeer waardeerende woorden aan de vereeniging,
waarna de Voorzitter het woord gaf aan den Heer Baart de la Faille.
Men vindt diens belangwekkende voordracht hieronder in het kort
weergegeven. Een aantal uit verschillende archieven herkomstige
kaarten was ter verduidelijking van het voorgedragene tentoongesteld.
Na afloop van de vergadering werd de St.-Janskerk met hare
gebrandschilderde glazen bezichtigd. Ten slotte vereenigde men zich
aan een maaltijd in het hotel de Zalm.
Hollandsche kaartmakers en landmeters in de 16e eeuw.
Voordracht, gehouden in de Algemeene Vergadering van de Ver
eeniging van Archivarissen in Nederland, op 27 September 1924
te Gouda, door R. D. Baart de la Faille.
De grootmeesters der 16e-eeuwsche landkaartmakers in de Neder
landen zijn Jacob van Deventer en Christiaan Sgrooten, beide in dienst
9
van Philips II, de eerste voor de plattegronden, de laatste voor de
landkaarten. Moet hun werk worden opgevat als geheel eigen werk,
of steunen zij op voorgangers? Streng archivalisch onderzoek, reeds
in 1870 gedaan in het Haagsche Rijksarchief, wees als regeerings-
kaartmakers aan in de eerste helft van de 16e eeuw drie schilders,
Jan de Pape, Cornelis Cornelisz. de Schilder en C.ornelis Claesz.,
benevens enkele anderen. Spreker was bij eerste kennismaking zeer
getroffen door het feit, dat een zoo bij uitstek technisch werk als
kaartmaken door schilders werd verricht. Toch bleek dit elders ook,
te Middelburg en Utrecht, en in Holland te Haarlem, Amsterdam en
Gouda; ook andere kunstenaars als goudsmeden, steenhouwers,
glasschrijvers leverden op dit gebied fraai werk als echte Renais-
sanca-menschen.
Toch schijnt tegen het midden der 16e eeuw een kentering te
komen, naar spreker eerst meende onder invloed van Jacob van
Deventer die bij zijn eerste optreden dadelijk als Mr. kaartenmaker
wordt genoemd, zooals Mr. Cqrnelis Domisz. te Delft ook dadelijk
in dien tijd heet; dit zijn echter groote uitzonderingen; wel komt in
dien tijd in dezelfde Haagsehe rekening een landmeter voor. Het
scheen spreker dat de behoefte aan nauwkeurigheid grooter werd,
en dus ook van technische hulp meer gebruik werd gemaakt; in
Noord- maar ook in Zuid-Holland beschouwde hij Simon Meeusz. van
Edam als baanbreker.
Enkele vondsten hebben hem geleerd, dat ook deze merkwaardige
figuur vermoedelijk teruggaat op voorgangers, en wel op den Haar-
lemschen schilder Pieter Gerritsz., die in 1508 een kaart maakte van
het Noorderkwartier, terwijl eveneens in 1508 een kaart werd ver
vaardigd van een meer Zuidelijk deel, waar de Haarlemmermeer op
voorkwam. Deze schilder werkte echter niet alleen, maar maakte
zijn opnemingen met een geometricus. Oudere posten in rekeningen
van kaartmakers zijn spreker niet bekend, wel van landmeters; hiervan
is reeds sprake in Zeeland in 1318. Hij doet mededeelingen over
de oudsten, examens 1543 in Rijnland, 1553 voor het Hof van
Holland, Vierlingh's ongunstig oordeel.
Wat is nu van hun werk over, en wat kunnen wij nog verwach
ten? Door veel ongedateerd en anonym werk wordt het onderzoek
belemmerdde groote voorraadschuur vormt het Algemeen Rijks
archief, terwijl enkele andere archieven aanvullingen kunnen geven.
Spreker is van oordeel, dat voor 1500 nog geen Hollandsche kaart
is aan te wijzen1); Piershil 1499 door Ramaer genoemd, acht hij een
Te Gouda werd hem echter door den gemeentesecretaris een schetsje getoond,
vastgehecht in een rekening over 1498; het jaar 1500 is dus cum grano salis op te vatten.