116 Toen Feith zich in het jaar 1918 bij mij als volontair en a.s. leerling der archiefschooF opgaf, was hij eerst kort geleden gepro moveerd. In zijn studietijd had hij zich niet bijzonder onderscheiden: het doen van examen was zijn fort niet, heette het. Ik wil het gelooven, maar ik wil toch tevens openlijk getuigen, dat zijne weten schappelijke gaven zich, sinds hij zich aan het archiefwerk gewijd had, op merkwaardige wijze ontplooiden, dat zijne kennis, die waarliik niet gering was, zich om zoo te zeggen dagelijks vermeerderde, en dat, ware het hem gegeven geweest aan het hoofd van een archief te staan, hij zijne afkomst eer zou hebben aangedaan. Al wat hij te doen had, hij deed het met liefde en ambitie, en hij ontzag zich niet allerlei speciale onderzoekingen in te stellen en allerlei bijzonderheden te vergaren, die hij meende noodig te hebben voor zijn werk. Wat hij onderzocht, onderzocht hij tot den grond. Eerst hield hij zich bezig met de verzameling Van Spaen, en toen hij om de stukken, die op het Algemeen Rijksarchief bewaard werden, goed te leeren verstaan, begreep ook de van Van Spaen afkomstige papieren, die onder den Hoogen Raad van Adel berusten, te moeten kennen, rustte hij niet, voordat hij ook daarin thuis was. Van elk stuk wilde hij weten, welke lotgevallen het doorloopen had, voordat het bij den grooten verzamelaar Van Spaen was terecht gekomen. Toevallige omstandigheden brachten hem later in aanraking met het Bergsche huisarchief, en daar was hij eerst recht in zijn element. Het was hem een genot dat uiterst ingewikkelde archief, dat uit een goederenbezit in Noord- en in Zuid-Nederland en in het Kleefsche is ontstaan, in zijne samenstellende deelen te ontleden en er den bouw van te bestudeeren. Helaas, uit het midden van zijn werk is hij heengegaan. Ook in hulpvaardigheid evenaardde hij zijn vader. Hij had het altijd druk om een ieder, die zulks vroeg, of zelfs om hem, dien hij wist, dat in eene zaak belang stelde, voordat hij nog iets gevraagd had, inlichtingen te geven, ontleend aan de archieven, die hij bewerkte, aan zijne groote bekendheid met de locale geschiedenis van Groningen, den Achterhoek en Kleefsland, aan het vele, dat hij wist van genea logie en heraldiek. Hij was op het Algemeen Rijksarchief en elders in den Haag eene vraagbaak voor velen. Noode zag men zijn vertrek naar Gelderland, dat 1 April had moeten plaats vinden, tegemoet maar het is daartoe niet gekomen. Nog vóór dien fatalen termijn is hij gestorven, eene groote leegte achterlatende bij allen, die hem hebben gekend. R. FRU1N. 117 Bij het aftreden van J. Janssen. Met den aanvang van dit jaar werd de Heer J. Janssen, concierge- boekbinder aan het Rijksarchief in Zeeland, gepensionneerd, waardoor een eind kwam aan de openbare werkzaamheid van een zeer be kwaam vakman. Janssen was als binder opgeleid in de werkplaats der firma J. C. W. Altorffer te Middelburg en ook van zijn vader, die eveneens het bindersvak beoefende, heeft hij veel geleerd. Toen hij in 1908 was aangesteld als concierge-binder bij het Rijksarchief in Zeeland, bleek al spoedig, dat hij zeer goed berekend was voor zijn taak, Talrijke archiefstukken waren schromelijk verwaarloosd en Janssen toog met kracht aan het werk om hierin verbetering te brengen. Vooreerst werden de charters, waarbij dit noodig was, met Japansch papier hersteld en versterkt. Van de gaten en ontbrekende deelen der randen maakte hij mallen, waardoor het mogelijk werd stukjes Japansch papier een zoodanigen vorm te geven, dat zij juist in de opening pasten. Deze vulde hij vervolgens met laagjes papier totdat de dikte van het perkament bereikt was, waarna een overstekend doorschijnend laagje aan beide zijden de vulling bevestigde. Dezelfde methode paste Janssen later ook toe bij het herstellen van geschonden bladen van handschriften op perkament in boekvorm. Zijn tweede groote werk was het restaureeren van het archief der verdronken stad Reimerswaal. Verschillende fraaie 16de eeuwsche leeren banden ver keerden in zulk een deplorabelen toestand, dat zij niet meer konden dienen als bedekking van den herstelden inhoud. Hier schenen nog ingrijpender maatregelen noodig. Janssen bracht met zorg de noodige stempels bijeen en copieerde de banden met ongewone handig heid. Behalve alle archieven in het Rijksdépót heeft in den loop der jaren ook het archief van den polder Walcheren groot nut gehad van zijn toegewijden arbeid, waarmede hij tevens zich zelf een blijvend monument heeft gesticht. Een lange tijd van bezige rust zij hem van harte toegewenscht 1 A. MEERKAMP VAN EMBDEN. Het Tehuis voor Archiefambtenaren. Gaarne maak ik van de mij door de redactie van het Archievenblad geboden gelegenheid gebruik, om ook nu weer enkele korte mede- deelingen te doen omtrent het Tehuis voor Archiefambtenaren In het afgeloopen jaar was de belangstelling in het Tehuis toe nemend, zeer tot genoegen van heeren Regenten en ondergeteekende, 1) Zie Archievenblad XXX 1922-1923, blz. 91-92.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 4