200
worden gemist. Wel is het streven van ondergeteekende er op gericht om de uitgaven
van dezen dienst tot het noodigst te beperken, totdat de omstandigheden weer uit-
breiding der werkzaamheden zullen toelaten.
Art. 284. De plaats opengevallen door het aan den Directeur van het H i s t o-
V sc Instituut te Rome met 1 ]an. 1924 verleende eervol ontslag kon niet
oor een der beide overblijvende ambtenaren van het Instituut worden bezet. Het
Instituut omvat drie afdeelingen geschiedenis, kunstgeschiedenis en archeologie. Van
de voor de derde afdeeling aangewezen geleerde, die uitsluitend uit de beoefenaren
der klassieke filologie moet worden gekozen, is het daarnaast beoefenen van M. E. en
Nieuwe geschiedenis niet te vergen, omdat daarvoor bijzondere opleiding in historische
richting noodig is. De tweede afdeeling eischt een geheele werkkracht; 1°. in verband
met de overweldigende menigte van gegevens op dit gebied te Rome en elders in
talie aanwezig; 2. voor de uitoefening van het directoraat. Het was dus niet mogelijk
den archaeoloog of kunsthistoricus het beheer der afdeeling geschiedenis op te dragen.
B u re a u van de Commissie voor R. G. P, - Wegens verandering
m de inrichting van het dienstvak, waarin hij werkzaam is, is, onder dankbetuiging
voor de door hem als zoodanig bewezen diensten, met ingang van 1 April 1924 eervol
ontslag u,t 's Rijks dienst verleend aan Dr. E. VAN RaaLTE als wetenschappelijk assistent.
lachtcommissie. - In de Jachtcommissie, bedoeld in art. 85 van de
Jachtwet 1923 zijn benoemd tot Voorzitter Mr. P. M. E. BLOEMAERTS, President van
de arrondissementsrechtbank te Breda, tot Lid en Secretaris Mr, Dr. K. FREDERIKS,
Referendaris bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Landbouw te 's Gravenhage!
tot lid onder meer Mr. j. P. W. A. SMIT, Rijksarchivaris in Noordbrabant te 's Hertogen
bosch.
Afgesloten 30 April 1924.