194 gen stukken". Ware in dezen inventaris in elke afdeeling een groep realia gevormd met naar de ligging gerangschikte goederen, dan zouden de stukken, welke thans onder „Diversen" staan opgesomd, m.i. in beter verband hebben gestaan tot de overige bezittingen. Dan zouden mede de o.a. in No. 131 genoemde aankomsttitels van goederen in diverse plaatsen, ook onder die alphabetisch gerang schikte plaatsen een onderdak hebben kunnen vinden, terwijl zij nu in de vierde afdeeling geheel op zich zelf staan. Bij de onderscheiding tusschen personalia en realia kan ook menigmaal de vraag ter sprake komen onder welke dezer twee huwelijksche voorwaarden, magescheidsacten en testamenten behooren te worden onder gebracht. Dergelijke acten vormen grensgevallen; ongetwijfeld zullen zij meestal samenvoeging of verdeeling van goe deren inhouden maar aangezien die goederen vaak in zoo groot aantal in dergelijke stukken opgesomd worden, dat een keuze onder welke plaats ze te vermelden tot willekeur zou leiden, gaat men er toe over zulke stukken onder de personalia te rangschikken. Dit geschiedt met te meer recht, omdat zoo'n testament, huwelijksche voorwaarde of magescheid veelal ook bepalingen van zuiver per soonlijken aard inhoudt. Zonder nu te willen beweren, welke van deze twee methoden de voorkeur verdient, lijkt het mij wel aanbe- velendswaard dergelijke gelijkwaardige stukken over éénzelfden kam te scheren, zoodat we dan niet in de onderafdeeling G op blz. 14 minder consequent zien, dat huwelijksche voorwaarden en testamenten onder „Familierelatiën staan en magescheiden onder „Bezittingen" worden gerangschikt. Tot zoover wat den voor het overige zeer practisch ingerichten inventaris aangaat. Aan dezen is ter bevordering van de overzich telijkheid een tweetal indices toegevoegd, te weten een van persoons- en een van plaatsnamen. De persoonsnamen zijn allen op achter namen geïndiceerd, waardoor patronymica vanzelfsprekend zijn buiten gesloten. Dit valt wel te betreuren, want ziet men nu aan de eene zijde een groot aantal namen niet opgenomen, aan den anderen kant heeft de samensteller zich laten verleiden om menigen naam, waarvan nog geenszins vast behoeft te staan, dat hij achternaam is geworden, tot zoodanig te promoveeren. Hiervan geeft bijv. regest No. 24 een duidelijk voorbeeldde aldaar vermelde namen Lubberts en Hessels komen in den index voor doch de in hetzelfde regest genoemde Johan Aernts niet. Toch blijkt na lezing van het regest, dat nóch Lubberts nóch Hessels achternamen kunnen zijn, want eert Hessels en Liisbeth worden er kinderen .genoemd van Hessell Lubberts' weduwe Mechteld, dus m. i. ook van Hessell zelf. Bij opneming als patronymica 195 in den index worden dergelijke moeielijkheden voor een groot deel ondervangen. Dan dienen wij nog te vermelden, dat uit de inleiding blijkt, dat verscheidene stukken, welke door hun aard meer bleken te behooren bij andere, reeds vroeger aan een Rijksarchiefdepót in bruikleen gegeven archieven, dank zij de welwillendheid van den heer van Oolde met die archieven zijn vereenigd kunnen worden. Jammer is het m. i. alleen, dat tot hetzelfde niet is besloten kunnen worden ten aan zien van het onder 4e der op Oolde achtergebleven stukken van de collectie Wassenaer Starrenburg (zie blz. 7) vermelde deel, dat ongetwijfeld bij .de stukken, afkomstig van het Huis Duivenvoorde, welke aan het Algemeen Rijksarchief in bruikleen zijn gegeven, op zijn plaats zou zijn geweest. Ten slotte mogen wij niet nalaten onzen dank te betuigen zoowel aan den eigenaar der archieven als aan den samensteller van den inventaris voor wat hier tot stand is gebracht en tevens de hoop uitspreken, dat laatstgenoemde nog menigmaal in de gelegenheid moge zijn aan dergelijk werk zijne krachten te kunnen wijden. D. P. M. GRASWINCKEL. Literatuurkroniek. Bij den Rijksarchivaris in Noordbrabant. De Brabantsche Kroniek in de Zondagsnummers van de Prov. Noordbr. en 's Hertogenb. Courant van 19 en 26 januari 1924 is getiteld: Bij den archivaris. In het eerste stuk geeft de schrijver weer, hoe „in den goeden ouden tijd" een romanschrijver zijn lezers zou gebracht hebben naar het gebouw van het Rijksarchief te 's Hertogenbosch. Daar tegenover schildert de schrijver in het tweede stuk zijn werkelijke bezoek van thans. Hij geeft daarbij in onderhoudenden en populairen vorm bij wijze van interviewen met den Rijksarchivaris in enkele algemeene trekken weer, hoezeer datzelfde archief tegen woordig midden in het leven staat, en toont zich zeer ingenomen over de wijze, waarop thans bezoekers daar kunnen worden geholpen. De schrijver eindigt aldus: „De kennismaking is voor mij zoo aangenaam geweest, dat ik nog wel eens, om mijn licht op te steken over Brabantsche geschiedenis zal terugkomen bij den Rijksarchivaris Mr. SMIT wien ik voor zijn welwillend en vriendelijk geleide hier dank." L. Het gemeente-archief te Rotterdam. In het weekblad Groot- Rotterdam van 28 September 1923 komt voor een rijk geïllustreerd, populair geschreven artikel over het gemeente-archief aan de Mathenasserlaan. L. Orgaan van de Vereeniging van Kerkvoogdijen in de Ned. Hervormde Kerk. Maart 1924. In de Mededeeling van de Redactie wordt gemeld, dat voortaan |hr. Mr. B. M. DE |ONGE VAN ELLEMEET vast medewerker van dit blad zal zijn in het bijzonder voor de kerkelijke archieven. In hetzelfde nummer komt dadelijk een artikel van |hr. Mr. DE |ONGE VAN ELLEMEET voor over de Kerk voogdij-archieven. Het is verheugend te kunnen constateeren dat de schrijver over het algemeen dezelfde beginselen huldigt als Dr, L.ASONDER in zijn Verslagen omtrent de Kerkelijke archieven, L.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 45