188 reg. nos. 124, 748, 4174, 4179 (om van minder belangrijke als nos. 2625, 2725 te zwijgen) in den index vrijwel of geheel verloren, terwijl de plaatsnamenindex, door de hoeveelheid der daar feitelijk niet thuishoorende vermeldingen, op zoodanige wijze overladen wordt, dat, speciaal bij de grootere plaatsen, het onderzoek ten zeerste belemmerd wordt. Met het indiceeren op onderwerpen als (geestelijke) rechtspraak, kloosterorden e.d. zou menig onderzoeker, wiens tijd meestal beperkt en kostbaar is, toch zeker ten zeerste gebaat zijn geweest. In de tweede plaats zou waarschijnlijk een streven naar zoo groot mogelijke overzichtelijkheid en uniformiteit, met vermijding van alle niet strikt noodzakelijke inconsequenties, het gevolg zijn geweest. Ik noem in dit verbandeen afzonderlijke index van ambten en waardigheden (die tevens de andere indices ten deele ontlast); een nadere aanduiding van de wijze, waarop de verschillende gegevens, onder de plaatsnamen vermeld, gegroepeerd zijneen algemeene toe lichting inzake de regels, bij het samenstellen van den index gevolgd. Het afzonderlijk vermelden van verlatiniseerde namen, wanneer deze toevalligerwijze alleen in dien vorm in de regesten voorkomen, lijkt mij uit een practisch oogpunt niet aan te bevelen. Wil men dergelijke onderscheidingen per se behouden, dan geve men althans een ver wijzing onder den Nederlandschen naam. Het onderscheid van gevallen als: Otto graaf van Gelre, tegen over Willem, hertog van Gulik, terwijl in dit verband Gelre wèl, Gulik niet onder de plaatsnamen opgenomen is, ontgaat mij ten eenenmale. Ook is het m.i. gewenscht wanneer men eenmaal gegevens als tollen, markten e. d. vermeldt, geen onderscheid naar meerdere of mindere belangrijkheid te makenik meen althans uit dit motief het niet noemen van den tol te Esserden (reg. no. 67), van de week en jaarmarkt te Oldenzaal (reg. no. 59) te moeten verklaren. Neemt men het hierboven genoemde principe eenmaal aan, dan zal men het vanzelf ook zoo ver en zoo volledig mogelijk door willen voeren; ik meen hier te mogen volstaan met een verwijzing naar typografische mogelijkheden als onderscheiding van hoofd- en bijzaken door plaatsing en verschillend lettertype. Speciaal bij de opsomming van gegevens onder de namen der grootere plaatsen zou hiermede een schoon resultaat te verkrijgen zijn. De vervanging van den index van zegels door een typografische aanduiding lijkt mij een uitstekende vereenvoudiging. Hopelijk ver dwijnen een volgend maal de eveneens reeds gesignaleerde onbe- 189 langrijke nevenspellingen. Tot de in ieder werk van eenigen omvang voorkomende kleine onnauwkeurigheden meen ik het zwijgen te mogen doen. Tenslotte eenige vragen. Is Niis van Borselen eên bestaande of bestaan hebbende familienaam? Is in reg. no. 5090 de combinatie: besiener te Wijck niet aannemelijker dan die van: Wijck in Zeeland? D. A. FELIX. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301. Uitgegeven door Dr. Mr. S. Mullër Fz. en Dr. A. C. Bouman. Deel I, eerste en tweede aflevering. Utrecht 1920 en 1921. Bovenstaand werk aan te kondigen acht ik om meer dan één reden een hachelijke taak. Vooreerst ware zij beter aan een meer bevoegde toevertrouwd geweest. Edoch de meer bevoegden hebben de bewerkers van het oorkondenboek, of liever de eerstgenoemde van hen, wijlen Mr. Muller, zich tot een commissie van advies toegevoegd zij hebben derhalve rechtstreeks aan het werk deelgenomen. In de tweede plaats is de aan te kondigen uitgave geen gewoon boek, waartegenover men met een soort koele, ja onverschillige objectiviteit zou kunnen staan. Het heeft een geschiedenis, en wij allen weten welke plaats het heeft ingenomen in het leven van hem die het ont wierp en na vele moeiten tot een begin van uitvoering wist te brengen. Tot een begin, want de voltooiing heeft hij niet mogen beleven; midden in de bewerking van de derde aflevering is hij heengegaan. Wanneer ik nu in het volgende eenige opmerkingen van alge- meenen aard over deze uitgave zal maken, dan doe ik dat met eenigen schroom. De zucht, critiek te willen oefenen, is mij ge heel vreemd. Het ideaal dat de bewerkers en in de eerste plaats zal men hier toch aan Mr. Muller moeten denken zich gesteld hebben, is, zij spreken het in de voorrede herhaaldelijk uit, den gebruiker van het oorkondenboek „zoo zuiver mogelijke teksten" in handen te geven. In dit opzicht was dan ook, mede door het regesten- werk van Brom, de meeste voorarbeid verricht. Dit ideaal scheen, gezien het rijke leven dat Mr. Muller reeds achter zich had en waarvan het oorkondenboek een der bekroningen zou vormen, nog voor verwezenlijking vatbaar. Men kan dezen opzet dan ook be grijpen, en hij zou enkele consequenties die er het gevolg van zijn geweest, kunnen verontschuldigen, waarvan men anders waarschijnlijk met eenige bevreemding zou hebben kennis genomen. Of zie ik 9 Archievenblad 1920/1922, pg. 156. 9 De spatieering is van mij (C.).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 42