170 gelegd vond tusschen economische toestanden en politiek gebeuren kies ik een enkel geval uit, om aan te toonen, wat mijns inziens het karakteristieke en belangrijke van Berkelbach's werk is. Stellen wij ons ter inleiding voor, hoe in het jaar 1281 een tamelijk-eenvoudige toestand was geschapen. Elect Jan van Nassau moest voortaan de Hollandsche voogdij over het Sticht dulden; de vraag, of Gelre of Holland den baas over hem zou spelen, was geen vraag meer. Die „eenvoudige" zekerheid had de arme, die 1285 het geheele Nedersticht zoo goed als geseculariseerd zag en zich afge scheept wist met Amersfoort en een jaargeld. Die tamelijk-eenvoudige toestand is natuurlijk schijn. De werke lijkheid kent geen tamelijk-eenvoudige toestanden. Het is slechts onze bereidwilligheid, die de verhoudingen als zonneklaar ziet, alhoewel wij weten, dat wij het voorbijgegane evenmin volledig kunnen achterhalen, als wij het heden volledig omvatten kunnen. Het is alleen de vraag, op welk oogenblik, in welke phase van onderzoek, de zooeven be doelde bereidwilligheid zich aan ons openbaart. Zoo gauw wij hebben opgemerkt, niemand dwingt ons overigens daartoe! dat Eduard I van Engeland een soort oppertoezicht houdt over politieke ondernemingen hier te lande; dat Floris V zoo juist zijn handelspolitiek herzag en zich oriënteerde naar Vlaamsche, en dus Engelsche handelsbelangendat diezelfde Floris V, knap man van-zaken als hij nu eenmaal geweest is, ook zijn hand uitstak naar het Utrechtsche bankierskapitaal; dat de stakkerige elect Jan in het Hanzeatisch georiënteerde Oversticht een refugium vindt; als wij dat alles eenmaal opmerkten, dan wordt het lastig den schijn van tamelijke eenvoudigheid vol te houden 2). Ik veronderstel niet, dat iemand dit noodig of wenschelijk oor deelt, want het is alleen mogelijk, door vooral niets meer op te merken, dan datgene wat past in het kader van ons vereenvoudigde beeld Wij zijn trouwens met Gosses' aandeel in het bekende Handboek 3) al ontgroeid aan de naïeve verwondering over den „verwarden" tijd van de prae-Bourgondische Middeleeuwen. Wij leerden de orde van het schijnbaar-ordelooze zien, toen hij voor het eerst in forsche lijnen het beeld teekende van de „lage landen bi der see" tusschen de toenmalige „mogendheden". De belangenstrijd der Nederlandsche territoria bleek een afspiegeling van wat de grootere wereld beroerde. 171 Gosses verrichtte, zoowel zelf scheppend als van anderen samen vattend, dat werk der verduidelijking. Maar zou nu het laatste woord gezegd zijn met de politieke groepeering der feiten? Dr. Berkelbach wil meer. Daarom schenkt hij zijn volle aandacht aan al de details van een klein gebied in een niet omvangrijk tijdperk. Ik zeide al, dat ik hem volgen zou in nog grooter beperking van het gezichtsveld. Met opzet kies ik niet de vrijwel anonieme figuur van Jan van Sierck (1291 —1296), over wien Berkelbach nog al wat nieuws brengt1)- Diens opvolger, Willem Berthout van Mechelen (1296- 1301), is voor de staatkundige geschiedenis een sprekende persoonlijkheid. Wij kunnen bij Gosses nalezen, wat de meest markante trekken van deze bisschop pelijke regeering geweest zijn en dan nagaan, of wij door Berkelbach s onderzoek iets gewonnen hebben 2). Ziehier dan de aprioristische kennis, die wij aan Gosses danken en die ons uitgangspunt wordt: Het Sticht maakt gebruik van den dood van Floris V en begint de revanche bij den strijd om de Amstelsche goederen, maar Jan II van Holland-Henegouwen vertrouwt die Amstelsche (en Woerdensche) goederen aan zijn broer Gul toe en beschouwt dezen reeds als adspirant-bisschop, terwijl bisschop Willem omtobt met den Hollandsch-gezinden Stichtschen adel en zijn hoofdstad, waar de Lichtenbergers troef zijn. Tot bisschop Willem, tegen die Hollandsch-gezinde Lichtenbergers strijdend, sneuvelde „buten Utrecht teenre stede, die men heet de hoghe woert." Dit duidelijke verhaal van locale gebeurtenissen plaatste Gosses reeds in het kader der groote politiek: Jan II van Holland-Henegouwen is de agent, de bondgenoot van den Franschen koning. Wat nu Berkelbach daaraan toevoegt, dat is eenerzijds nadere preciseering, anderzijds verdieping, door achter het zuiver staatkundige den econo- mischen achtergrond te plaatsen. Het was Bonifacius VIII, die den Fransch-gezinden Jan van Sierck overplaatste in 1296 van Utrecht naar Toul en die het Noord-Neder- landsche bisdom nu toevertrouwde aan een Engelsch-gezind prelaat, Willem Berthout van Mechelen. Het geluk diende bisschop Willem, want hij vond de macht van het Hollandsche buurgraafschap gebroken, sedert Floris V zijn politieke volte-face van 1295—1296 had bekocht met den dood. Men stelle zich nu voor, dat de namen Kleef, Avesnes, Renesse en Borselen in de jaren 1296—1297 ieder een program beteekenen. b Ik volsta met hier de bladzijden te noemen. Het zijn: 40, 48, 50, 62, 65, 66-68, 79, 83, 90, 96 noot 3, 102, 106, 109. 2) BERKELBACH a.w. blz. 38 e.v. 3) GOSSES-IAPIKSE, Handboek tot de staatkundige geschiedenis van Nederland (den Haag, 1920). Blz. 54 e.v. vgl. GOSSES-|APIKSE a.w. blz. Cl. Blz. 70 e.v. vlg. GOSSES-jAPIKSE a.w. blz. CL| en CLV.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 33