166 J. C. OVERVOORDE, stukken, betreffende het beleg van 's-Hertogenbosch in 1629, idem over de Nationale Synode, verzameling van stukken over de regeeringen te Gouda, Delft, 's-Gravenhage, Gorinchem en Schoonhoven, een pakket betreffende Dordrecht en het stapelrecht, 1538, brieven aan den kerkeraad te Dordrecht en kerkelijke zaken, 1634-1654, stukken van Hadrianus Junius en Coornhert, brieven over de sluizen te Leidschendam, 1577, twee deelen met brieven aan de curatoren der Leidsche Uni versiteit, (van J. Scaliger, C. Vorstius, 1. Arminius (enz.). stukken betreffende de trekvaart van Leiden naar Haarlem, 1629, Hebreeuwsche, Syrische en Grieksche brieven, waarbij eene serie over Italië, een Evangelie van Matthaeus in het Malabarsch op boomschors, twee Chineesche handschriften en een ontelbaar aantal brieven, waaronder die, waarop door Westphalen werd aanspraak gemaakt. Hieronder waren o.a. 522 brieven van Hopperus aan Viglius, 1554— 1574; 80 van Seldius; verschillende van Granvelle (4), Alva en Bossu (12), een brief van Joost de Tollenaar uit de gevangenis aan zijne moeder; 9 brieven van Alfonsus db Laloo, den secretaris van den graaf van Hoorn, uit Madrid 1566 en 1567; brieven van den koning van Spanje over geloofszaken; brieven van Brederode; eene memorie van prins Willem 1 en 37 brieven van den prins aan Aldegonde, waaronder zijn laatste brief van 9 Juli 1584; een brief uit Zierikzee tijdens het beleg gezonden en genaaid in een schoen en aldus aan de belegeraars ontsnapt; een strafbrief van Dathenus, 27 September 1579; brieven van Egmond, van Aldegonde(2), van Oldenbarneveld aan PMerula (3), de Groot (62); 352 brieven aan Cassanderus en Lindanu^; 59 onuit gegeven brieven van Calviin een deel met brieven van en aan Aldegonde, Dousa Jr. en Sr., Cartesius, Spinoza, 63 aan Hoogerbeets, 106 aan Grotius, enz. enz. De namen spreken hier voor zich zelf en ongetwijfeld is hierbij een schat van gegevens voor het historisch onderzoek in Holland verloren gegaan, al moet men erkennen, dat slechts enkele bescheiden hiervan een blijvend beslag door de Staten kunnen rechtvaardigen. Geheel anders is het echter met de laatst te noemen serie deelen, met origineele stukken van 1540-1572, waarin brieven aan het Hof van Holland, te zamen 9 liassen, „dewelcke tot negen toe in getale in den jare 1572, naa de tweede troubelen in Hollandt opgeresen, in Aprili gesalveert sijn geweest ende alhier gecompileert by Allonso de Laloo, greffier van den voorsz. hove A° 1572, Deze bescheiden 167 zijn den 14 Februari 1576 door de Laloo overgeleverd aan den secretaris Willem van Berendrecht en blijkbaar sinds dien in particulier bezit gebleven. De Staten hadden thans eene ongezochte gelegenheid om deze aan het Statenarchief ontnomen bescheiden terug te vorderen, doch deze hadden toen slechts oog voor den mogelijk staatsgevaarlijken inhoud der stukken en bekommerden er zich weinig om of van de toch reeds in de troebelen op vele plaatsen geschonden archieven nog enkele deelen naar het buitenland verhuisden. Over de verdere geschiedenis der bescheiden zwijgen hier de stukken en ik wendde mij daarom in de eerste plaats tot Geheimrat Kehr, den Generaldirektor van het Staatsarchief te Berlijn, die zoo welwillend was mij te berichten ,,-dass sich ergeben hat, dass die Van GiFFENschen Bücher und Manuskripte für die hiesige Staatsbiblio- thek angekauft worden sind." Nadere belangrijke bijzonderheden ontbraken en hij raadde mij dus om mij tot Geheimrat Dr. Melkau, den Generaldirektor der Staatsbibliotheek te Berlijn, te wenden. Dit bleek echter ijdele hoop, want op mijn verzoek om inlichtingen kreeg ik van den direkteur der afdeeling handschriften bericht, dat in de Staatsbibliotheek geen spoor was gevonden van de collectie Flud van Giffen en dat aldaar ook elk aanknoopingspunt ontbrak, dat de koning de collectie aan de toenmalige Koninklijke Bibliotheek zoude hebben afgestaan. Waar is die dan? Ook in de verslagen van Prof. Blok van diens onderzoek naar de archivalia te Berlijn vond ik er geen gewag van gemaakt. Z.H.G. wees mij echter op enkele kleinere Koninklijke verzamelingen te Berlijn, waar mogelijk de handschriften thans in stilte rusten. Ik ben thans langs anderen weg begonnen om de collectie op te sporen en hoop hiervan nader verslag te doen, als mij dat gelukt. Inmiddels houd ik mij ten zeerste aanbevolen, indien een der lezers van dit blad mij eenige nadere inlichtingen kan geven. Onder de bescheiden zijn er, alleen reeds naar de vermelding in den catalogus te oordeelen, zooveel van belang, dat het wel de moeite waard is om te trachten deze collectie weder voor onderzoek door Hollandsche deskundigen toegankelijk te maken.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 31