160 ingrijpende verandering gekomen in het Jaar 1825. Een koninklijk besluit toch van dat jaar verplichtte gesubsidieerde wees- en armen huizen kinderen op te zenden naar de Maatschappij van Weldadig heid. Aan deze verplichting wisten Regenten in overleg met den Ned. Herv. Kerkeraad en het Stadsbestuur zich te onttrekken door van de eigenlijke stadssubsidie afstand te doen. Dientengevolge werd door Regenten met den Kerkeraad een overeenkomst gesloten, waarbij eenerzijds werd geconstateerd, dat voortaan eventueel tekort door tusschenkomst van den Kerkeraad door de kerkelijke gemeente zou bijeengebracht wordendaartegenover zou voortaan het bestuur van het Weeshuis door Regenten worden uitgeoefend namens den Kerkeraad, door wien Regenten voortaan werden benoemd en aan wien zij rekenplichtig werden. De officiëele betrekkingen met het Stadsbestuur namen een einde in 1854 in verband met de invoering der Armenwet. Terwijl toch het Gemeentebestuur aanvankelijk het Weeshuis wilde brengen onder „de gemeente-instellingen door de burgerlijke overheid geregeld en van harentwege bestuurd", maakten Regenten aanspraak op rang schikking als „instelling eener kerkelijke gemeente bestemd voor de armen eener bepaalde godsdienstige gezindte en vanwege die ker kelijke gemeente geregeld en bestuurd Het Gemeentebestuur heeft zich daarmede accoord verklaard„en dat diesvolgens conclu deert het raadsbesluit - „het Plaatselijk Bestuur zich voortaan zal onthouden van alle inmenging in het beheer en bestuur dier instelling". Nog één ernstige verwikkeling heeft zich tusschen Regenten en het Gemeentebestuur voorgedaan. In 1818 was aan het Weeshuis uit de gemeentekas toegestaan een buitengewone jaarlijksche subsidie van 660.— in verband met de omstandigheid, dat Regenten in den Franschen tijd wegens te geringe stadssubsidie goederen hadden moeten verkoopen en het om formeele redenen onmogelijk bleek zulks te verhalen uit de goederen van de Fransche Kroon. In 1860 werd deze post door den Gemeenteraad bij de behandeling der begrooting geschrapt, daar men zich tot die betaling niet langer verplicht achtte. De Rechtsgeleerde Commissie uit den Raad toch kwam tot de conclusie, dat het Weeshuis geacht moest worden te zijn een aan de Burgerlijke Gemeente in eigendom toebehoorende instelling, zoodat dus van schuldplichtigheid der Stad aan het Weeshuis geen sprake kon zijn. Deze ver gaande gevolgtrekking weerhield aan den anderen kant de Commissie niet om ten sterkste te ontraden het Weeshuis onder stedelijk beheer terug te brengen; zij stelde voor het Weeshuis formeel aan den Kerkeraad te schenken onder afstand door den Kerkeraad van alle mogelijke vermeende aanspraken op de 161 Stad. Met dit voorstel ging de Raad mede; slechts wenschte deze van de schenking uit te sluiten de schilderijen in het Weeshuis en zijne archieven, welke de Stad in eigendom had te behouden. Natuurlijk stelde de Kerkeraad zich tegen dezen aanval op zijn rechten teweer. In het bijzonder wat de archieven aangaat' stelde hij zich op het voorwaar niet genoeg te waardeeren standpunt, dat deze „den eigendom van het gesticht, waartoe zij behooren, hebben te volgen; dat Regenten die archieven voor hunne administratie van zeer groot belang, ja, als moetende gedurig geraadpleegd worden, over het geheel onmisbaar achten en dat daarom in het onttrekken van die stukken aan het gesticht bezwaarlijk bewilligd zou kunnen worden Het resultaat van de onderhandelingen is ten slotte geweest, dat tusschen partijen 30 Mei 1862 een dading is getroffen. Daarbij doet het Gemeentebestuur afstand van alle rechten en aanspraken, die de Stad op het Weeshuis ook maar zou kunnen laten gelden ten behoeve van den Kerkeraad; omgekeerd Regenten van alle mogelijke pretensie op de Stad, bepaaldelijk van de 660. s jaars. „De oude archie ven" aldus art. 4 „in het Gereformeerde Weeshuis aanwezig blijven aldaar berusten met uitzondering van die stukken, welke voor het Gesticht niet meer van belang zijn en aan het Gemeentebestuur zullen afgegeven wordenzullende de inzage der archieven, welke in het Gesticht verblijven, wanneer dit door of vanwege het Gemeente bestuur mogt worden verlangd, steeds verleend worden Vervolgens is door Burgemeester en Wethouders 7 Mei 1863 aan Regenten een acte afgegeven, waarbij zij „verklaren ten behoeve van het Stedelijk Archief overgenomen te hebben van Regenten van het Nederduitsch Gereformeerde Weeshuis een aantal gespecificeerde „registers, schepenbrieven, charters enz. behoord hebbende tot het archief van dat Gesticht". Eenige jaren later zijn deze dan ook door Mr. Enschedé in zijn Inventaris van het Archief der Stad Haarlem beschreven. Zóó was dus de stand van zaken, toen door Regenten de opdracht tot beschrijving van hun archief werd gegeven. Reeds dadelijk bleek, dat onder Regenten een niet onaanzienlijke hoeveelheid bescheiden van het Arme-kinderhuis, Heilige-Geesthuis, Leprooshuis en St.-]acobs- gasthuis was achtergebleven, geheel van denzelfden aard als de reeds op het Stadsarchief berustende; door welke gedachte men zich bij de uitscheiding heeft laten leiden, is dan ook niet heel duidelijk: waar schijnlijk heeft zoo iets als een splitsing op 1765 voor oogen gestaan. Voor mij stond dus aanstonds vast, dat de bestaande toestand vitieus was en dat moest gestreefd worden naar hereeniging van hetgeen te kwader ure uit elkaar geraakt was. Vitium originis achtte ik de regeling van 1862, waar deze zij het ook gecamoufleerd - blijkens haar voor-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 28