146 met gouden letters, vermeldend de namen der dijkbestuurders, niet ontbreken, maar aan een goede bewaarplaats der archieven wordt eerst in laatste instantie gedacht. Het diende juist andersom te zijn, daar toch in het archiet de veelzijdige rechten van geïnteresseerden bij een waterschap zijn opge- teekend en waarop bij herhaling door betrokken partijen een beroep kan worden gedaan. Dat geregelde inspectie van archiefbewaarplaatsen dringend noodzakelijk is, leert zeker wel het bovenstaand geval. Zooals het nu met de inspectie der archieven gaat, nl. dat de Rijksarchivarissen, die zelf op hun archief met werkzaamheden over laden zijn, als inspecteurs optreden, kan niet anders dan een zeer ongewenschte toestand genoemd worden. Langer behoud van dien toestand, hetzij uit bezuinigingsover weging als anderszins, kan hier slechts groote schade berokkenen. De inspectie van locale-, waterschaps- e. a. archieven dient m.i. hoe eer hoe beter te worden toevertrouwd aan afzonderlijke inspec teurs, die o.m. tot taak dienen te hebben minstens eens per jaar die archieven in den lande in oogenschouw te nemen, die èn als ge schiedbronnen èn als rechtsbronnen een meer dan gewoon locaal karakter dragen. Als een der archieven, die aan geregeld toezicht onderworpen dienen te worden, zou in N.-Holland dat van Geestmerambacht het eerst in aanmerking behooren te komen. N. j. M. DRESCH. Aanteekeningen over de lotgevallen van een archief. Als, wat een bekend spreekwoord zegt, de. boeken hunne lot gevallen hebben, dan moet ook van het wedervaren van een archief een en ander - ja veel, indien we het maar wisten - te zeggen zijn. Het weinige, dat over het Zierikzeesch archief in vroeger tijd ons bekend werd, is in de verslagen over de jaren 1920, 1921 en 1922 medegedeeld. Doch daar deze jaarlijksche verslagen slechts in beperkten kring worden verspreid, vragen wij een bescheiden plaatsje in het Nederlandsch Archievenblad, om over de lotgevallen van het Zierikzeesch archief eenige aanteekeningen ten beste te geven, die op deze wijze onder de oogen van een grooter aantal lezers kunnen komen. Een archivaris heeft Zierikzee vóór 1920 niet bezeten. Toch is vroeger en later het nut gevoeld van een goede bewaring en inven tarisatie der archiefstukken en men mag gerust aannemen, dat in de 147 middeleeuwen Zierikzee, de tweede stad van Zeeland en de hoofd stad van Zeeland be-Ooster-Schelde, niet bij andere steden heeft achtergestaan in het bewaren van stukken, waarvan voor haar dik wijls zeer veel afhing. Een eerste bericht, dat ons dienaangaande voorkwam, is uit 1539. De stads-secretaris Lieven (Anthonis) Bloxen (van Burgh) was toen bezig „der stede privilegiën ende andere munimenten in ordine te redigeeren Door den Raad werd hij daarop uitgenoodigd de stukken te copieeren en in een register te schrijven. In 1613 werd besloten „de oude griffie te approprieeren ter be- „waring van de stukken ende munimenten"; in 1622 werd „goetgevonden „alle de privilegiën ende gerichticheden der stad van Z.Zee bij diverse „Graven ende Heeren verleent van niews aen pertinentelijck ende „ordentelijck te registreren op sulcken voet als men daertoe bequaem „vinden sal"; in 1652 werd wederom een dergelijk besluit genomen. Nogmaals kwam in 1761 de zaak te berde en werd vastgesteld, dat een inventaris van alle „ter cancelarij berustende stukken zou wórden gemaakt, waarvan een dubbel onder een der Burgemeesters zou berusten. Eindelijk werd in 1780 besloten, met hulp van den daartoe geschikt geachten rector der Latijnsche school alhier, J. Wagenaar, „de oude papieren en charters ter Thesaurie berustende „in een goede orde te brengen". Zooals dit bijna overal het geval is: van die oude inventarissen bleef ter plaatse, waar zij behoorden, niets over. Later, in 1900, is de gemeente uit de bij Jhr. W. M. H. de Jonge (f 1898) berust hebbende groote verzameling oude stukken nog in het bezit gekomen van eenige lijsten van ter kanselarij in het laatst der 18e eeuw aanwezige registers en papieren en van toen voorhanden charters uit den grafelijken tijd. De lijst der charters is niet in chro nologische volgorde opgesteld, maar in de wanorde zooals de toen malige beschrijver ze vond. Vermoedelijk is de aanvraag van Frans van Mieris, om toezending van stukken voor zijn Groot Charterboek, de eerste aanleiding geweest ze voor de verzending behoorlijk te noteeren. Gelijk bekend is, was het jaar 1811 voor ons archief zeer nood lottig. In Februari van dat jaar toch werd het grootste deel er van voor scheurpapier verkocht! Om welke reden tot dien verkoop is overgegaan, is niet met zekerheid bekend. Het komt ons echter voor, dat, toen in 1811 eene „rechtbank van eersten aanleg" ten stadhuize zou gevestigd worden, eenige kamers, waar veel registers en papieren bewaard werden, ge heel geledigd zijn, om voor de aan die rechtbank verbonden ambte naren geschikte lokaliteiten te kunnen verschaffen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 21