138 getraliede deur, waarmede een opening in den müur langs de haven- zijde was afgesloten. In deze opening of tusschenruimte stond de houten kast, voorzien met verscheidene laden. Slechts enkele malen vindt men van de opening der ijzeren kast melding gemaakt: in 1515, om copieën te nemen van handvesten voor een- proces over het gezag der stad in Zuid-Holland; in 1649, toen er een oproerige geest onder de Dordtsche bevolking heerschte, en beweerd werd» dat het Houten boek (een register met handvesten) gestolen was. Het boek werd niet gevonden, maar van de opening der kast maakte men gebruik, om een soort van inventaris van den inhoud op te stellen. Een laatste opening geschiedde in 1770 voor Mr. P. H, van de Wall, om copieën te nemen voor zijn groot werk over de Handvesten van Dordrecht, Tusschen de jaren 1700 en 1708 schijnt er ten stadhuize een binnenbrand gewoed te hebben; wat er toen vernietigd is, is niet bekend, maar wel dragen een groot aantal registers langs de randen de sporen der werking van de vlammen en het water. Na de verbouwing van het stadhuis in 1810 raakte de oude wijze van bewaring der nu zeer uitgebreid geworden archieven geducht in de klem. Wel werden in 1812 de archieven der opgeheven schepen bank, en de protocollen der notarissen overgebracht naar het Gerechts gebouw aan het Steegoversloot, maar dat geschiedde met zooveel oppervlakkigheid, dat van een zuivere scheiding geen sprake was, en later nog veel van die rechterlijke archieven op het Gemeentearchief bleek gebleven te zijn, zoodat met het Rijk daarover lang onderhan deld moest worden. Het was een heele opruiming geweest, wel is waar; maar de oude kasten op het stadhuis bleken ten eenen male ongeschikt om de massa's papieren en boeken behoorlijk te beschermen tegen mot en vocht, terwijl ratten en muizen er ongestoord aan te gast gingen. Veel toezicht werd er niet op uitgeoefend, en daaruit is het te verklaren, dat nog veel op onnaspeurlijke wijze verdween. De heeren Smits en Schotel insinueerden als volgt: „Menig achtbaar Regent of aanzienlijk ingezetene nam hand schriften uit het zelve (het archief), hetzij tot nasporing van de „eene of andere familiebijzonderheid, of tot zamenstelling zijner „memoriën, deductiën of vertogen, en verzuimde ze naar het Comp- „toir der Thesaurie of de Weeskamer terug te zenden. Na zijn „dood gingen zij verloren of bij koop in handen van anderen over, „die onbekend met hunne waarde ze nauwelijks goecj genoeg oor beelden. „(Zulkx als men toenmaals geschieden veeltijds zag) 139 „in plaats van vuyl papier in een apteek te raiken „voor suycker, peper, cruydt, om huyskens af te maiken. „Eenigen wisten zich meester te maken van stukken, die zij liefst „wenschten verdonkerd te zien, gaven ze welligt den vlammen of aan „mot en worm ten prooi, of beroofden ze van de voor hen gewig- „tige bladzijden. „Het is tenminste opmerkelijk, dat zoovele boeken en papieren gemist „werden, waarbij de eere van sommige heeren was geïnteresseerd. Maar de heeren waren ongelukkig zelf ook van die soort. Men oordeeleIn zijn Geschied-, Letter- en Oudheidkundige Uitspanningen, gaf Dr. Schotel in 1840 uit: Die Legende van S. Vitus ende Modestus martelaren, een Nederlandsch Handschrift uit de Xllle eeuw, „op „perkament geschreven en in 1834 onder oude papieren op het stad huis te Dordrecht gevonden." In den Catalogus van de Historische tentoonstelling te Delft 1863 vindt men het handschrift onder no. 2452, ingezonden door Dr. G. D. Schotel. Waar het zich thans bevindt, weet ik niet, maar niet op het Gemeente-archief. Eerst in 1827 wordt naar aanleiding van eene van Regeerings- wege gedane aanschrijving van 2 Juni 1827 aan den Secretaris der Gemeente den heer Mr. S. H. Lotsy opgedragen, het archief weder in orde te brengen en daarvan een inventaris op te maken, welke omslachtige arbeid door hem, blijkens proces-verbaal van den 13 September 1827, in drie maanden volbracht werd. Toen bestond er althans iets, dat naar een inventaris van het geheel geleek, maar de beperkte ruimte, die voor de opberging der archieven werd beschikbaar gesteld, belette een behoorlijke indeeling. Die bergplaatsen waren le. de IJzeren Kast, 2e. de Weeskamer, 3e. de nieuwe kast No. 1 in de Bodenkamer, 4e. de behangen kast in de gewezen Burgemeesterskamer, 5e. een achterkamer, 6e. de oude Secretarie, 7e. een vertrekje in het kantoor van den Stads ontvanger, 8e. verschillende kasten en zolders in het Raadhuis. De volgende Secretaris, nu wijlen Mr. P. van den Brandeler, heeft de eer, het eerst in wetenschappelijken zin het archief bearbeid en door meer beschikbaar gestelde kamers een behoorlijke regeling tot stand gebracht te hebben. Hij verkreeg een viertal vertrekken op de eerste verdieping bijeen gelegen ter berging van de door het geheele raadhuis verspreid lig gende archiefstukken, Hoezeer de bewaring in gesloten kasten met vele bezwaren gepaard ging, vooral wat betreft het droog houden der bescheiden, was nu toch een tijd van betere zorg aangebroken.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 15