74 beknopt en overzichtelijk gemaakt moeten worden, zoodat het oog rustpunten vindt en vooral zich het eerst richt naar dat waar het in hoofdzaak op aan komt. Zoo bewonder ik geenszins den inventaris op blz. 470 479 van deel 40, 1. afgedrukt. Door de samenvatting van de bij ieder nummer terugkeerende woordenInkomende en uitgaande stukken over de jaren, in één hoofd, zou de eentoonigheid in dien inventaris naar mijne meening sterk verminderd zijn. Bedenken wij echter dat het de eerstelling is van iemand, die te vroeg aan ons vak is ontvallen, en die wellicht zelf tot de hier gemaakte opmerking zou zijn gekomen als zij haar werk in druk had mogen zien. C. C. D. EBELL. Te veel inventarissen van bestuursacten, te weinig van archieven? II. In mijn vorig artikel over dit onderwerp heb ik betoogd, dat m.i. de samenstelling van eenig archief het punt van uitgang eener inventarisatie zijn moet, dat derhalve, om een teekenend woord te gebruiken, ook bij archieven van restauratie sprake is en alleen zijn kan. Bij het toepassen van dit beginsel zal men, gelijk ik reeds vroeger opmerkte, bevinden, dat bijna iedere secretarie of griffie tevens archief- depot geweest is, zoodat moet begonnen worden met de papieren dier secretarie in tweeën te scheiden, aan de eene zijde het archief der eigenlijke administratie, aan de andere het in-bewaring opgenomene. Tot deze laatste afdeeling van het archiefdepot zullen dus niet alleen overeenkomstig 5 der Handleiding de archieven behooren van die besturen (colleges of personen), wier rechten of functiën zijn overgegaan op de administratie, die het archief der eerste soort vormt, alsmede de bescheiden, die overeenkomstig 7, sub 4°., krachtens bestuursmaatregel in depot geplaatst worden, omdat zij afgesloten en hunne samenstellers afgestorven zijn, maar ook nog vele andere. Art. 1 van het Kon. Besl. van 2 Sept. 1919 (Stbl. 552) is weder wat uitvoeriger, in zooverre het de laatstgenoemde wijze van bewaargeving ook mogelijk acht, „voorzoover de stukken niet onder die besturen berusten", dat is derhalve nog bij hun leven. 2) 75 Ook sanctioneert het de in-bewaargeving van archieven van besturen van particuliere instellingen of van personen, van familie- of huis archieven en van handschriften. Maar toch wekt alles den indruk, dat men niet gewend is het begrip zoover uit te breiden, als dit werkelijk het geval blijkt te zijn. Zoo wijs ik op het bewaren van boedelpapieren, op de secretariëele usance om grossen, die krachtens voorschrift aangemaakt zijn, niet aan de belanghebbenden uit te reiken, ja zelfs op de familiepapieren, die menig secretaris in het door hem beheerde archief heeft achtergelaten. In één woord; de archief- practijk leert, dat er niet alleen meer gevallen zijn, dan de Hand leiding opnoemt en waarvan men de Handleiding geen verwijt kan maken, omdat de opnoeming slechts enuntiatief is, maar dat aan die gevallen, ik zou zeggen aan al die gevallen, eene andere oor zaak ten grondslag ligt. Tot zoover de sorteering der bescheiden, waardoor men komt tot de indeeling in archieven (en collecties). Volledigheidshalve voeg ik daaraan nog toe, dat m.i. ieder dier archieven of collecties afzon derlijk genummerd moet worden en dat de onderlinge rangschikking vólgt uit den datum van inbewaameming. 2) Eene volgende indeeling zal rustpunten zoeken, niet daar, waar eenig bestuur of b e st u u rsuitoefening principieel gewijzigd is. Zoo reiken de oude gemeentearchieven, in weerwil van hetgeen art. 15 der Archiefwet voorschrijft, niet tot 1813, dat is tot het tijdstip der omwenteling van genoemd jaar. ,1) Prof. Fruin merkt dit in zijne aan- teekening op genoemd artikel der Archiefwet terecht op. 4) Maar even onjuist is m. i. diens meening, dat het eindpunt gevormd wordt door de invoering der nieuwe bestuursreglementen omstreeks 1816. 6) Want de inrichting der administratie of duidelijker uitgedrukt de registratuur der gemeentearchieven stoorde zich weinig of niet aan het feit, dat het reglement van 1816 den adjunct-burgemeester, op volger van den adjoint-maire, afschafte en de benoeming van twee gemachtigden uit het gemeentebestuur toeliet, waaruit later het b Ned. Archievenblad (30ste j.g. 1922/1923) blz. 25seq. Daarom nog geen slaafsch volgen, maar overeenkomstig 16 der Handleiding verbetering der samenstelling, zoo zij gebrekkig blijkt te zijn. 2) Een beginsel, dat reeds in art. 38 v. h. placcaat van H°. M°. d.d. 16 Maart 1700 ten opzichte der plattelandskerk- en armbesturen in de meierij van 's Hertogen bosch gevonden wordt, wier papieren onder de secretarissen moeten berusten of overgebracht worden. Kenmerkend is, dat 7 der Handleiding alleen Rijks- en stedelijke depots noemt en de toelichting bovendien de depots der plattelandsgemeenten, in zooverre deze gemeenten uit meerdere gecombineerd zijn, het geval dus in 5 bedoeld. 2) Practisch zal men niet altijd zoover behoeven te gaan. Het zou te dwaas zijn om bijvoorbeeld boedelpapieren ieder afzonderlijk te nummeren of op te stellen. 3) Hetgeen voor Noord-Brabant op 31 [an. 1814 te stellen is. 4) De Archiefwet 1918, 1ste stuk, bladz. 46. 9 Hetgeen voor Noord-Brabant na 8 Mei 1819 te stellen is, terwijl het regle ment in 1825 opnieuw gewijzigd is. Het feit, dat in 1811 en bij de invoering der prov. reglementen het grondgebied der meeste gemeenten (en provincies) versneden is, staat principiëel hier buiten, betreft immers het bestuur en niet het archief.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1924 | | pagina 14