68
aannam, tengevolge van den aankoop van het terrein, waarop in
1896 het nieuwe gebouw, dat thans nog in gebruik is, verrees.
Intusschen was ook de ordening der oud-provinciale archieven
volgens een door Gratama ontworpen en door den Minister eenigszins
gewijzigd plan aangevangen. In zijn verslag over 1894 kon de archi
varis de ordening en beschrijving tot 1814 als definitief voltooid
aankondigen. Met het voor de pers gereed maken er van was,
meende hij, nog wel eenige tijd gemoeid, zoodat het werk, toen hij
vertrok, nog niet zoo ver gevorderd was, en de voltooiing er van
voor zijn opvolger bewaard bleef.
Tegelijkertijd hield hij zich bezig met de ordening der gemeente
archieven. Tijdens zijn archivariaat zagen als bijlagen tot zijn jaar
verslag een viertal inventarissen: van Koevorden (1889), van Borger c.a.
(1890), van Meppel (1890) en van Hoogeveen (1891) het licht, die
echter, opgemaakt, vóór de Handleiding omtrent de wijze van orde
ning klaarheid had verschaft, thans als verouderd te beschouwen zijn.
Echter hebben zij die archieven toegankelijk gemaakt, en de tegen
woordige archivaris, die plannen van omwerking dier inventarissen
overweegt, zal daarbij toch zeker veel nut uit deze eerste beschrij
vingen trekken.
Telkens als Gratama een gemeentearchief beschreef, ordende hij
er ook het rechterlijke gedeelte van. In 1894 werd een begin gemaakt
met het stelselmatig overnemen der rechterlijke archieven, wat plaats
gebrek vóór dien onmogelijk had gemaakt. Zelfs de overbrenging
van 1894 kon niet plaats hebben, dan nadat een gedeelte van het
provinciaal archief was opgeruimd. Men heeft op die vernietiging
van stukken wel eens aanmerking gemaakt. Intusschen trof dat lot
bijna uitsluitend quitanties wegens betaalde interessen van obligaties
ten laste van het landschap en vervallen termijnen van lijfrenten
benevens renversalen wegens ter conversie van nationale schuld
brieven ingeleverde obligatiënzoodat m. i. de vernietiging dezer
stukken eer een wijze maatregel mag worden geacht. Ja zelfs zou
ik mij in zake de vernietiging van de quitanties, afgegeven voor de
betaling van de heffing van de bezittingen, krachtens publicaties van
het Uitvoerend bewind van 30 November 1798 en 29 October 1799,
welke door den archivaris voorgesteld en door den Minister gewei
gerd werd, na de in het jaarverslag van 1894 door Gratama gegeven
toelichting, aan diens zijde willen scharen. Ik acht het ee.ne verdienste
van ons overleden medelid, dat hij, vroeger dan menig ander, de
noodzakelijkheid van de vernietiging van sommige categorieën stuk
ken heeft ingezien.
De belangstelling van den jongen archivaris strekte zich ook uit
69
tot de markenarchieven, waarvan er eenige door hem voor het
Rijksarchief werden verworven, en tot de kerkelijke archieven, van
welke hij achter zijn verslag over 1890 een belangwekkend over
zicht gaf.
Intusschen liet zijn archiefarbeid hem tijd genoeg om zich ook
met historische werkzaamheden te belasten. Van den Minister had
hij machtiging gekregen tot het doen van onderzoekingen naar
elders, voornamelijk bij particulieren, berustende stukken, die op
de geschiedenis van Drente betrekking hadden, en die nasporingen
zijn zonder twijfel voornamelijk het Oorkondenboek van Groningen
en Drente, waaraan hij een der ijverigste medewerkers was, ten
goede gekomen, De voorbereiding tot dat standaardwerk begon in
1886, het werd voltooid in 1899. In de laatste aflevering, waarin de
bewerkers rekenschap geven van hunne wijze van behandeling der
rijke stof, heeft Gratama meer in het bijzonder de begrenzing van
het werkplan en de chronologie op zaakkundige wijze gesproken.
Onder andere artikelen, door hem aan de Drentsche geschiedenis
gewijd, noem ik zijne verhandeling over het wapen van Drente, opge
nomen in den Drentschen Volksalmanak van 1895.
Dat Gratama ook aan het beheer van het provinciaal museum
van Drente een werkzaam aandeel nam, behoeft geen betoog. Nog
na zijn vertrek uit Assen gaf hij daarvan blijk, toen hij tot een onder
zoek naar de echtheid van tal van in 1899 en 1900 aangekochte
voorwerpen den stoot gaf, dat voldingend de valschheid dezer stuk
ken in het licht stelde. Reeds vóórdat het onderzoek voltooid was,
had hij de onhoudbaarheid der historische praemissen, waarop men
de echtheid had gebaseerd, in een artikel in het Bulletin van den
Oudheidkundigen bond (Juli 1902) aangetoond.
Maar de grootste liefde had naast zijne ambtstaak zeker de
studie van het oude recht, in de eerste plaats van de provincie
Drente, maar ook van de provincie Groningen. Dat hij geheel in
het oud-vaderlandsche recht thuis was, bewees de door hem ter
gelegenheid van een Koninklijk bezoek georganiseerde oud-Germaansche
rechtspleging in den Ballerkuil, welke een groot en wel verdiend
succes had, en hem de eerste Koninklijke onderscheiding bracht. Van
meer blijvende waarde waren de talrijke door hem bezorgde uitgaven
van oude rechtsbronnen. De beschrijving van het archief der gemeente
Coevorden gaf hem aanleiding in het 5e stuk van het 2e deel van de
Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging tot uitgave van
oud-vaderlandsche rechtsbronnen „Eenige rechtsbronnen van Coevor
den" te publiceeren. Spoedig daarop volgden (1890) „Eenige ordelen
en verordeningen van den Drost en Etten van het landschap van