67
De Heer Overvoorde verzet zich krachtig tegen het bestuursvoorstel,
de Heer Moll verdedigt het. De Heer Bouricius wil de continuïteit
handhaven door den Heer Overvoorde tot bestuurslid te kiezen.
Deze kan zich echter om gezondheidsredenen niet beschikbaar stel
len. Het bestuursvoorstel wordt daarna aangenomen.
Bij de thans volgende verkiezing worden de Heeren Dresch en
Moll herkozen, terwijl in de plaats van den heer Breen als betuurslid
wordt gekozen Dr. H. P. Coster. De Heer Dresch wordt daarna als
voorzitter aangewezen. Tot plaatsvervangend bestuurslid wordt Mej.
R. Visscher benoemd.
NIET OFFICIEEL GEDEELTE.
Ter Herinnering aan Mr. S. GR ATAM A.
Mr. Seerp Gratama werd 14 December 1858 te Groningen geboren
als derde zoon van den bekenden rechtzinnigen hoogleeraar Mr.
Bernard Jan Gratama en Jkvr. Everdina Johanna de Jonoe. Hij bezocht
eerst het gymnasium en daarna de universiteit zijner geboorte
stad en promoveerde 27 Juni 1883 cum laude in de rechten op eene
rechtshistorische dissertatie„Een bijdrage tot de rechtsgeschiedenis
van Drenthe'. Het is opmerkelijk, dat in dien tijd tal van alumni der
Groninger hoogeschool zich tot de archiefstudie gevoelden aange
trokken ongetwijfeld oefende de toenmalige Groninger archivaris
Mr. H. O. Feith in dezen grooten invloed uit. Ik herinner slechts
aan Bondam, J. A. Feith, Heeres, Rutgers en Zuidema. Ook Gratama
besloot die loopbaan te volgen, en toen de betrekking van Rijks
archivaris in Drente openkwam, was hij door zijne dissertatie voor
dat ambt aangewezen en volgde zijne benoeming met ingang van 1
September 1887.
Negen jaren (1 September 1887—1896) heeft hij aan het hoofd
van het Drentsche archief gestaan, en die periode heeft voor dat
archief rijke vruchten gedragen. Een der punten, waarop de nieuwe
archivaris reeds dadelijk zijne aandacht vestigde, was de ongeschikt
heid van het in 1887 voor de berging der Rijksarchieven gebruikte
gebouw, waarin ook andere Rijksdiensten gevestigd waren, en dat
tevens als woonhuis dienst deed. In elk verslag herhaalde hij zijne
waarlijk niet ongegronde bezwaren, totdat eindelijk in zijn laatste
verslag, dat over 1895, een andere toon klinkt, die in het eerste
verslag van zijn opvolger Mr. Joosting zelfs eene dithyrambische maat