6 begrepen allen, dat het thans geen tijd was uitgaven te verlangen, die konden worden vermeden. Het denkbeeld om den leerlingen der Archiefschool, die als volontairs nuttig wetenschappelijk werk ver richten, eene kleine remuneratie toe te kennen, moest als in de gegeven omstandigheden niet voor verwezenlijking vatbaar, opgegeven worden. Aan oprichting van nieuwe, locale archiefbewaarplaatsen kon niet langer worden gedacht. De laatste tijd heeft nog ingrijpender maatregel gebracht. Het Algemeen Rijksarchief zal niet langer des avonds geopend zijnhet getal bezoekers was, tegen de verwachting, gering gebleven, en het loonde de kosten niet de archieven ook des avonds voor de raadpleging open te stellen. Veel erger zijn de bezuinigingsmaatregelen, die sommige gemeen tebesturen hebben genomende plaatsen van archivaris in de ge meenten Gouda en Amersfoort zijn opgeheven, en zoo de geruchten waarheid behelzen, zijn er ook andere gemeentebesturen, die slechts op het aftreden van den archivaris wachten, om dat voorbeeld te volgen. Soms moet als voorwendsel voor dien maatregel dienen, dat het archief nu geheel geïnventariseerd is ook al bleek daarvan de buitenwereld niets soms wordt meer oprecht gewezen op den financieelen toestand, die inkrimping van het personeel in gemeente lijken dienst noodzakelijk maakt, waarvoor dan natuurlijk in de eerste plaats de archivarispost in aanmerking komt. Voor een gedeelte ligt de oorzaak ook hierin, dat de benoeming van een nieuwen archivaris, voldoende aan de daarvoor wettelijk gestelde eischen, het verleenen van een hooger traktement dan tot dusverre betaald was, noodzakelijk maakt. Had men het ambt als bijbetrekking kunnen geven aan een leeraar of een ander, die met eene kleine extra-verdienste tevreden was, dan had men het gaarne in stand gehouden; maar een wetenschappelijk ambtenaar, die zich opzettelijk voor het archiefwerk had voorbereid, aan te stellen was te duur. Ik begrijp, dat een gemeentebestuur zoo redeneert, en de vraag is ernstig door mij overwogen, of de Archiefwet misschien in hare eischen te streng is, en of het niet beter ware een leek op archiefgebied als gemeentearchivaris toe te laten, dan het ambt van gemeentearchivaris zelf te laten vervallen. Maar na rijpe overweging der zaak schijnt mij die oplossing toch vicieus. Zulke leeken, op archieven losgelaten, bederven de orde in een archief zoo dikwijls onherstelbaar, dat men tot eiken prijs met dat stelsel breken moet. Ik weet natuurlijk wel, dat menigeen, die oorspronkejijk niet tot archivaris was opgeleid, zich in de praktijk tot een uitstekend archi varis ontwikkeld heeft, maar dat was in een tijd, toen de eigenjijke archiefloopbaan maar voor weinigen openstond, en toen dus vele 7 personen met archivalische neigingen bij het onderwijs of een ander vak moesten gaan om hun brood te verdienen. Zoo er thans nog eene enkele maal zoo iemand als archivaris wordt begeerd, dan is de Minister altijd bevoegd hem ontheffing van de verplichting om in het bezit van het radicaal van archiefambtenaar der le of 2e klasse te zijn, te verleenen. Maar dat zijn uitzonderingen. De groote meer derheid der personen, die thans, na de oprichting der archiefschool, zonder eene archiefopleiding te hebben genoten, voor gemeente archivaris in aanmerking worden gebracht, hebben nooit blijk gegeven van eenige neiging tot archiefonderzoek; willen zij benoemd worden, laten zij dan, door zich aan de eischen, die de wettelijke voorschrif ten stellen, te onderwerpen, blijk geven van hun ernstigen wil om zich voor de door hen begeerde functie te bekwamen. En gebeurt dat niet en blijft diensvolgens de plaats van archivaris vacant, welnu het is beter, dat het archief een tijd braak ligt, dan dat het in de war wordt gebracht door eene ondeskundige hand. Als later deze booze tijden voorbij zijn, dan zal de behoefte om een wetenschap pelijk archivaris aan te stellen, zich te eer doen gevoelen, naarmate het archiefonderzoek langer heeft moeten rusten. Trouwens gelukkig niet alle gemeentebesturen meenen, dat zij den archiefdienst in de eerste plaats kunnen missen. Amsterdam heeft natuurlijk bij het aftreden van mr. Veder diens adjunct dr. Breen tot archivaris benoemd, en ook te Alkmaar heeft men bij het vertrek van mej. Bruining een nieuwen archivaris aangesteld, en het daardoor vaceerende archi- variaat van Schiedam schijnt eveneens weer te zullen worden vervuld. In één opzicht zijn de wettelijke eischen voor benoembaarheid tot ambtenaar der eerste klasse reeds verlaagd. Ik wees het vorig jaar al op de noodzakelijkheid om, nu het Academisch statuut gewijzigd is, ook het Koninklijk besluit van 2 September 1919 (Stbl. no. 537) te herzien. Zoo is 9 November 1921 geschied, en voortaan behoeven ambtenaren der eerste klasse niet in de rechten of de let teren gepromoveerd te zijn, maar kunnen zij met den graad van doctorandus volstaan. Men meene intusschen niet, dat ook het afgeloopen jaar geene lichtpunten voor het archiefwezen heeft geboden. Ik wijs u slechts op het door de Regeering ingediende wetsontwerp tot het tegengaan van het loodgietersgevaar en op de talrijke en belangrijke aanwinsten, die verscheidene archieven verkregen hebben. Ik herinner aan het overnemen van de talrijke archiefstukken van de departementen van Algemeen Bestuur, zoodat het voorschrift betreffende overneming der departementsarchieven tot 1830 niet slechts, behalve voor het departement van Marine, geheel is uitgevoerd, maar ook reeds vele

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 9