62 gebruikt voor een atlas der Nederlandsche palaeographie wordt daar door verklaard, al blijft het stellig te betreuren. Van meer belang is het, dat hier gesproken wordt van het Duitsche en het Latijnsche schrift in de Nederlanden. Naar tijd en recht behoorde natuurlijk het Latijnsche schrift voorop te gaan. Maar wat beteekent het Duitsche schrift? Is daarmede bedoeld het schrift, waarin Nederlandsche stukken zijn geschreven, dan komt de qualificatie Duitsch hier aller minst te pas. En wat men onder Duitsch schrift verstaat, komt hier nauwelijks als afzonderlijk schriftsoort in aanmerking. Misschien moet men in aanmerking nemen, dat deze bundel nog tijdens den oorlog is verschenen, toen men bij onze oostelijke naburen het begrip Duitsch nog al ruim nam. In ieder geval is de term hier onjuist, ook omdat hij aanleiding kan geven tot verwarring. Het titelblad geeft nog aanleiding tot een tweede opmerking, die natuurlijk ook den inhoud betreft. Opgenomen zijn stukken van 1350 tot 1650. Met deze laatste grens kan men desnoods vrede hebben, hoewel die beter gesteld wordt op omstreeks 1700. Meer bezwaar bestaat er tegen den terminus a quo. Het heeft zoo den schijn, alsof vóór 1350 in de Nederlanden niets is geschreven, of dat dat alles in ieder geval van geen palaeographisch belang is. Dr. Hulshof weet natuurlijk wel beter, maar des te meer onbegrijpelijk is zijn aanvangspunt. Wij weten er inderdaad geen verklaring voor te geven. Over de keuze der stukken is het altijd moeilijk iets te zeggen. Het spreekt van zelf, dat individueele voorkeur en ook het toeval daarbij altijd een zekere rol spelen. Het gaat met een palaeogra- phischen atlas als met andere bloemlezingen; ieder gebruiker heeft zijn eigen opmerkingen over het al of niet opnemen van bepaalde stukken. Wij willen ons dan ook niet verdiepen in de ook bij ons oprijzende vragen, waarom sommige stukken wel en andere weer niet zijn opgenomen. Maar wel willen wij enkele algemeene opmerkingen maken. Allereerst treft dan een opmerkelijke armoede aan archief stukken; het is wel opvallend, dat in een atlas der Nederlandsche palaeographie zoo goed als geen enkele oorkonde voorkomt. Ver volgens kan worden geconstateerd, dat in zooverre niet principieel de hand aan het programma is gehouden, dat ook enkele voorbeelden van drukletter zijn opgenomen. Ongetwijfeld is het onderzoek naar het verband tusschen schrijfletter en drukletter van de grootste be- teekenis. Bij het onderzoek naar den oorsprong der boekdrukkunst is naar mijn oordeel deze factor te veel uit het oog verloren; indien men de oudste druktypen in een bepaald palaeographisch verband kon brengen, was de vraag naar de oudste drukplaatsen stellig voor 63 vereenvoudiging vatbaar. Maar dat wil niet zeggen, dat in een palaeographischen atlas ook voorbeelden van drukwerk moeten worden opgenomen. Dat is niet alleen principieel onjuist, maar werkt ook verwarrendde enkele voorbeelden zijn ten slotte als vergelijkings materiaal toch onvoldoende. Eindelijk schijnt ons het beginsel, waar naar de keuze der platen is gedaan, niet juist; of liever het eenig juiste beginsel is daarbij niet toegepast. Dat principe is dit, dat als specimina alleen worden opgenomen stukken, waarvan de dateering volkomen vaststaat en die zoo mogelijk ook plaatselijk kunnen worden gefixeerd. Alleen dan hebben de documenten als vergelijkingsmateriaal en als uitgangspunt van verdere studie waarde. Dat dit beginsel bij de keuze der platen niet steeds is toegepast, lijkt mij onjuist. Het spreekt intusschen van zelf, dat de meeste van de na-middeleeuwsche stukken, brieven en dergelijke, wel zijn gedateerd en dus aan den goeden eisch voldoen. Wat het uiterlijk van dezen atlas betreft, valt er veel te loven. De reproductiën zijn zeer duidelijk en voor het doel, waarvoor zij bestemd zijn, dus uitnemend geschikt. Wel zou ik aan losse platen de voorkeur hebben gegeven, maar ik erken gaarne, dat dit ook eigenaardige bezwaren heeft. Maar ik acht het een groot bezwaar, dat lang niet aan alle opgenomen stukken transscriptiën zijn toegevoegd. Dr. Hulshof beroept zich op de hooge kosten, daaraan verbonden; vooral als men bedenkt, dat dit werk nog in den oorlogstijd is gedrukt, dan kan men dat excuus begrijpen. Maar te billijken is het niet; want als leermiddel verliest zulk een atlas al te veel van zijn waarde, als naast de specimina geen transscriptiën staan en de student dus niet kan nagaan, of zijn lezing van een moeilijke plaats juist is. Nu heeft dr. Hulshof wel aan verschillende stukken trans scriptiën toegevoegd, maar alleen van documenten, die nergens nog gedrukt staan. Voor de andere, de meerderheid, heeft hij eenvoudig verwezen naar de plaats, waar het gereproduceerde stuk is gedrukt. Dat is niet alleen bijzonder lastig, maar ook niet juist; immers een transscriptie is iets anders dan een afdruk; in een palaeographischen atlas is het om de eerste te doen, niet om- de laatste. Dat zijn in hoofdzaak de bezwaren, die wij tegen dr. Hulshof's atlas hebben en die voor een niet gering deel steunen op de praktijk van eenige jaren. Het spreekt van zelf, dat daartegenover ook goede eigenschappen staandeze atlas is handig en gemakkelijk in het gebruik en in dezen tijd met dankbaarheid te noteeren niet duur. Maar ten volle prijzen en aanbevelen kan ik dit boek toch niet; daarvoor ontbreekt er te veel, dat men in een atlas der Neder landsche palaeographie niet kan missen. H. BRUuMANS.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 37