58
.de schrijver berekende, of in lateren staat belangrijk is ingekort. Als
tweede bezwaar liet Mr. Joosting gelden t. a. p., dat de rubrieken
ambtenaren en particulieren niet te scheiden zijn en naar elkander
verwijzen. Wat dit eerste betreft, dit blijkt alleen bij no. 70 het geval
te zijn. Verwijzingen naar de Staten-archieven komen in rubriek
„Particulieren" slechts driemaal voor, nl. bij nos, 407, 728 en 1030, en
naar stukken uit de rubriek „Ambtenaren" niet éénmaal. De bezwaren
van Mr. Joosting zullen dus in den beginne hem zwaarder hebben
toegeschenen, dan zij ten slotte zich bleken voor te doen.
Als inventaris is het geheel dus wel wat zwaarwichtig. Aan de
rubriek «Particulieren" zou achter een verslag in de Verslagen van
's Rijks Oude Archieven een plaats kunnen zijn ingeruimd in overeen
stemming met haar gemis aan pretentie. Intusschen heeft de uitgave
in den vorm, zooals zij geschiedde, een groot nut gehad; zij wekte
de belangstelling op van velen in Drente en opent allicht de gelegen
heid tot meerdere aanwinsten.
Ik schreef boven, dat beide rubrieken onder één dak zijn gebracht,
ik vergis me: ze zijn dakloos gebleven. Als hij in de inleiding gelezen
heeft, dat „de indices van de gezamenlijke stukken eenigszins geacht
kunnen worden een band tusschen beide (categorien) te leggen", zal
de lezer verbaasd zijn oogen uitwrijven, als hij ziet, dat die indices
ontbreken. Er is blijkbaar niet aan gedacht, dat bij het treffen der
overeenkomst met de Algemeene Landsdrukkerij met het volgen van
indices moest worden rekening gehouden en toen ondergeteekende,
die het corrigeeren der proeven op zich had genomen, zoover was,
bleek het te laat: hij slaagde er niet in met het oog op de bezui
niging dit slot, dat voor den gebruiker zoo groote waarde aan het
werk zou verleenen, daaraan toegevoegd te krijgen en gelijk de
jongste der koningszonen in Andersen's sprookje van De Wilde Zwanen,
voor zijn leven met een zwanevlerk moest rondgaan op aarde, zoo
is de jongste der Drentsche inventarissen een mismaakte tusschen
zijn broederen, voorgoed. De dwang der omstandigheden? Och!
was die, vergeleken bij die in het verhaal, eigenlijk wel zoozeer aan
wezig? Alleen in handschrift berusten nu de indices in het Rijks
archief in Drente.
De inventaris is met zorg en nauwgezetheid samengesteld, zooals
van de bewerkers niet anders te verwachten ware en het heeft den
heer Oltmans, die blijkens de inleiding dit gedeelte bewerkte, zeer
zeker nog al hoofdbrekens gekost de particuliere stukken a-pp.
systematisch bijeen te voegen.
Over de regesten valt weinig op te merken, zij loopen tot 1600;
men zou van meening kunnen zijn, dat zij met het jaar 1536, toen
59
Drente kwam onder het gezag van Karel V, een einde konden nemen,
doch ook in de vorige Drentsche inventarissen zijn de regestenlijsten
tot 1600 voortgezet. Ook overigens zijn zij op denzelfden voet
geredigeerd.
De vier stamlijsten aan het einde zullen de gebruikers zeer wel
kom zijnjammer dat bij de correctie ik steek hier de hand in
eigen boezem in staat IV, in vette letters nog wel, „Fockens" is
binnengedrongen, waar „Tonckens" was bedoeld.
W. Z.
Openbare verzamelingen der gemeente Utrecht. Catalogussen
van de bij het stadsarchief bewaarde archieven. Indices door C. L.
de Leur en G. van Klaveren Pz.
Of de bespreking van een werk, dat vier a vijf jaar geleden
verscheen, nog wenscheiijk mag heeten Zonder mij van deze vraag
nader rekenschap te geven, heb ik, toen de tegenwoordige Redacteur
mij ruim een jaar geleden daartoe aanzocht, die taak op mij genomen,
omdat inderdaad weloverwogen beginsel en nauwgezette uitwerking
aan den hierbedoelden indiceeringsarbeid ten grondslag liggen.
De werkwijze van den heer De Leur en na hem door den heer
Van Klaveren voortgezet heeft zijn geschiedenis. Op den „Cata
logus van het archief" der gemeente Utrecht door mr. S. Muller Fz.,
waarvan de Ie (1122-1577), de 2e (1577-1795), de 3e (1795-1813)
en de 4e afdeeling (1814—1880) resp. in 1893, 1890, 1884 en 1880
verschenen en die in 1914 door een supplement werden gevolgd,
was het noodig en zoo volledig mogelijken wegwijzer te verschaffen,
met welke taak wijlen de heer De Leur werd belast. Voor algemeene
regels kende hij bij den aanvang van zijn arbeid geen andere dan
die den grondslag hadden uitgemaakt bij het samenstellen van reeds
bestaande en niet altijd onberispelijke indices en verder de regels,
die in de Handleiding waren neergelegd. Een bindend voorschrift gaven
deze laatste in vele gevallen niet en hij ontwierp een 37-tal regels
(Ned. Archievenblad 1909 '10), uit den aard der zaak van het stand
punt, waarop hij zich plaatste, vrij ingewikkeld en die even natuurlijk
bij vakgenooten niet de algemeene goedkeuring konden wegdragen
maar waarvan men moet getuigen, dat ze met scherpzinnigheid werden
samengesteld.
Tijdens den arbeid ontworpen, werden ze niettemin gedurende
het alphabetiseeren eenigszins gewijzigd, zooals ieder stelsel, dat
Zie het artikel van Mr. R. Fruin in Ned. Archievenblad van 1909—1910,
blz. 171 vlg .en de uitvoerige bespreking van den Supplement-inventaris van het Utrechtsche
gemeente-archief door C. de Waard in Ned. Archievenblad 1914—1915, blz. 144 vlg.