R. F. Boekbespreking. 56 van genoemde Bastiaan Baggerman verzogt ben het volgend bericht in het doopboek te jnsereren1769 den 17 November is te Est geboren en den 17den gedoopt de dochter van Bastiaan Baggerman en Johanna de Wit - getuige Eelisabeth de Wit Het kind is ge naamd Jantje". Vóór 1716 wordt de naam van de moeder zelfs niet genoemd;' overigens wordt zij meest alléén met haar voornaam aangegeven. Dat achtte men voldoende. F. S. K. De jaarstijl, in de kanselarij van bisschop David van Bourgondië gebruikelijk. In de dissertatie, waarmede onlangs de heer D. Th. Enklaar te Utrecht tot doctor in de Neder- landsche letteren is gepromoveerd, getiteld „Het landsheerlijk bestuur in het sticht Utrecht aan deze zijde van den IJsel gedurende de regeering van bisschop David van Bourgondië", behandelt de schrijver ook den jaarstijl, die in 's bisschops kanselarij gevolgd werd, en komt hij, gelijk te verwachten was, tot de conclusie, dat de Kerststijl werd gebruikt. „Gelijk te verwachten was"; want de heer Enklaar slaat m.i. de plank geheel mis, als hij te verstaan geeft, als zou de heer Muller, de Utrechtsche oud-archivaris, gemeend hebben, of althans de mogelijkheid verondersteld hebben, dat de Utrechtsche kanselarij in de 1 5e eeuw het jaar met 1 Januari begon. Het is toch bekend, en de heer Muller heeft er zelf de aandacht op gevestigd, dat de bisschoppen van Utrecht sinds het synodaal besluit van 1310 den Kërststijl volgden J), en de heer Enklaar deed niet veel anders dan enfoncer une porte ouverte, toen hij dat voor bisschop David's kanse larij nog eens extra betoogde. De heer Enklaar beroept zich voor de opvatting, die hij mr. Muller in de schoenen schuift, op eene uit lating van den oud-archivaris in zijne polemiek met Hubert Nelis; hij schreef nl.„Je crois possible qu'un examen poursuivi démontrera, que plus d une chancellerie, qu'on avait rangée jusqu'ici du cöté du style de Noel, a été en réalité partisan du style de la Circoncision. Toutefois je n'affirme encore rien a eet égard." De heer Muller had daarbij echter het oog op de omstandigheid, dat men gemeenlijk bij het onderzoek naar de vraag, welken stijl eene bepaalde kanselarij h A. W. blz. 23. 2) Bijdragen voor een oorkondenboek van het sticht Utrecht. Programma blz. 22 „Wel scheen het aannemelijk, dat na 1310 in Utrecht de Kerststijl, in Holland de Paaschstijl algemeen werd gevolgd maar volkomene zekerheid bestond daarvoor, behalve voor de kanselarijen der bisschoppen en graven (cursiveering van mij), niet." Le style de la Circoncision (Revue des bibliothèques et archives de Belgique t. IV) p. 401. 57 of secretarie of een bepaald ambtenaar gevolgd had, alleen rekening hield met Paasch-, Boodschap- en Kerststijl. In de gevallen, waarin men den Kërststijl aannam, zal dus, meende hij, alsnog te onderzoeken zijn, of niet veeleer de Jaarsdagstijl gebruikt is. Maar onder de kanse larijen, wier gebruik op dit punt nader verdiende te worden onder zocht, behoorde die der Utrechtsche bisschoppen, wier archief de heer Muller zelf onder zich had, niet. Deze, dit weet mr. Muller beter dan iemand anders, bezigde van 1310 af steeds den Kerststijl. Stukken afkomstig van Ambtenaren en Particulieren, berustende in het depót van s Rijksarchieven in Drente, door Mr. J. G. C. Joosting, thans Rijksarchivaris in Groningen, Jhr. Mr. B. M, de Jonge van Ellemeet, thans Rijksarchivaris in Noord-Holland, en A. Oltmans, thans commies bij het Rijksarchief in Gelderland, 's Grav., Alg, Landsdrukkerij 1921. Deze inventaris is de laatst verschenen der verzameling van Drerïtsche archiefinventarissen; hij vormt dan ook het sluitstuk van het monumentale geheel. De titel doet reeds denken, dat het restant hier is samengebracht. Het zal wel een wijle duren voor een ander Rijksarchief zoo ver zal zijn, gesteld, dat men alsdan tot den druk van een inventaris van dergelijke stukken zou overgaan, althans wat de stukken van particulieren betreft; het aantal nummers dezer tweede rubriek zou te veel plaats vereischen. Dat in Drente dit niet het geval is, mag nog niet aanleiding zijn tot publicatie. En zoo stelt men zich spoedig de vraag, waarom de stukken van ambtenaren en van particulieren onder één dak zijn gebracht. Ware het niet een voudiger geweest, ook voor den gebruiker, de rubriek A, „Stukken van Ambtenaren (207 nos.) onder te brengen bij den inventaris der Oude Staten-archieven, ongeveer op de wijze zooals in den Catalogus der Staten-archieven van Utrecht de stukken van ambtenaren zijn opgenomen? Dat voornemen is door Mr. Joosting wel gekoesterd; hij spreekt daarover in de Inleiding van den Inventaris der Oude Staten-archieven bovengemeld, en voert daar als bezwaar aan, dat deze inventaris reeds lijvig genoeg was, hetgeen doet vermoeden, dat in de twaalf jaren later verschenen inventaris, hier besproken, deze rubriek „Ambtenaren" óf minder plaats heeft ingenomen dan h Daaruit volgt natuurlijk niet, dat de jaarsdagstijl der kleine Utrechtsche steden, van de «abdij van Oudewijk enz. eene „buitenissigheid" was, maar veeleer dat de van boven opgedrongen Kërststijl - evenals in Holland de Paaschstijl in de lagere kringen geen ingang had gevonden, maar dat men daar den oorspronkelijken jaarsdag- stijl getrouw gebleven was.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 34