52
De Kerspelen-kaart van Groningen.
Een laatste woord mijnerzijds, dat kort kan zijn.
Dat den heer Feith nog onbekend is het onderscheid tusschen
een viceprepositus (O. B. 693) (ambtenaar) en iemand, die slechts voor
een bepaalde zaak vice prepositi optreedt, neem ik hem niet kwalijk.
Doch het volgende is ernstiger:
„De lezers, die de oorspronkelijke artikelen niet bij de hand hebben,
„(zouden) een verkeerde gevolgtrekking kunnen maken uit het door
mij geschrevene.
„Schr. moge thans verklaren, dat hij onderscheidt tusschen een
„persona en een personatus, in zijn oorspronkelijk artikel heeft hij ze
„vereenzelvigd (bl. 32 noot 1 jo. bl. 34 Baflo al. 2)
Aldus de heer Feith. - En de feiten?
Noot 1 op bladz. 32 luidt: „Toch was Baflo zeer belangrijk, de
„cure was een personaatschap." Al. 2 van Baflo op bladz. 34: „De
„priester, wien de cura animarum te Baflo was opgedragen, wordt in
„1211 plebanus betitelt (t. z. pl., nl. O. B. 51), in 1371, 1405 enz.
"persona (O. B. 597, 1221)".
Ik vereenzelvigde dus niet, maar onderscheidde persona en
personatus.
Tegen iemand, die op deze wijze debatteert, zal ik mij niet verder
verweren.
In het door Mr. Feith geschrevene zag ik geen persoonlijken
aanval; daarom mijn mededeeling omtrent het in de Prov. Oron.
Arch. Commissie gebeurde. JOOSTING
Een misleidend zegel.
Op den eersten Juni anno 1646 oorkondden Henrick de Ruyter en
FRANgois van Broeckhuvsen, schepenen der stad Rotterdam, dat voor
hen gecompareerd was een eerzame Rotterdammer, die aan een
anderen Rotterdammer een huis aan de Hoofdstraat in eigendom
overdroeg. Ten bewijze, dat alles zonder fraude in zijn werk was
gegaan, „soo", aldus luiden de bewoordingen der in het Rotterdamsche
archief berustende grosse van deze akte, „hebben wy schepenen
voornoemt elcx onsen segel hieronder aengehangen
Inderdaad heeft de akte twee uithangende zegels van groen was,
waarvan het eerste het zegel van FRANgois van Broeckhuvsen, het
tweede echter niet, zooals men verwachten moest, dat van Henrick
de Ruyter, maar van een anderen Rotterdamschen schepen, namelijk
Mr. Johan de Vries, vertoont.
53
Hoe is dit te verklaren? Naar het mij voorkomt aldus. Voor het
afschrijven der grosse was eenige tijd noodig, zoodat dit waarschijnlijk
lang niet altijd gebeurde in tegenwoordigheid van de zitting hebbende
schepenen, misschien zelfs niet op denzelfden dag, dat de akte ge
passeerd werd. Het kon dus zijn, dat, als de grosse moest worden
gestempeld en afgegeven, de schepen, te wiens overstaan de akte
verleden was, niet te bereiken was en daardoor ook van zijn zegel
geen gebruik kon worden gemaakt. Was er echter haast bij de zaak,
hoe moest dan de secretaris handelen? Hij kon den aanvrager met
een kluitje in het riet sturen en dezen zeggen, dat hij de volgende
week maar eens terug moest komen. Ook kon hij echter den knoop
doorhakken en de grosse zegelen met het zegel van een toevallig
zitting hebbenden anderen schepen. Dit laatste nu is misschien hier
het geval geweest, In de volgende zitting van 4 juni zijn aanwezig
de schepenen Broeckhuysen en De Vries en het is het zegel van dezen
laatste, waarmede de betrokken akte voorzien wordt, niettegenstaande
in het hoofd de naam De Ruyter voorkomt.
Natuurlijk is ook de mogelijkheid niet uitgesloten dat, zonder
dat er boos opzet bij in het spel is geweest, het geheele geval op
een dwaze vergissing berust.
Ik herinner mij niet, ooit een ander geval van dergelijk verkeerd
zegelen onder de oogen gehad te hebben en zou daaruit willen con-
cludeeren. dat het slechts hoog zelden voorkomt. En dat is wel
gelukkig, want het zou tot rare verwarringen in de heraldiek aanleiding
kunnen geven. In het onderhavige geval is het zegel De Vries van
elders bekend en ook het randschrift van het aan de grosse gehangen
zegel is nog vrij goed te lezen. Maar verondersteld, dat dit niet het
geval was en dat wij ook het zegel van De Ruyter niet kenden, dan
zou toch zeker bij niemand de gedachte opkomen, dat we hier in
plaats van met een zegel De Ruyter met dat van De Vries te doen
hebben. E. WIERSUM.
Kleinere bijdragen.
De eigendom der oude doop- en trouwboe
ken, In het doop- en trouwboek van de gemeente IJzendoom
over 1677—1701, dat, hoewel op den inventaris vermeld, in deplora-
belen toestand op den zolder van de pastorie werd aangetroffen,
maar dat door de zorgen van den binder van de Synode nu weder
in bruikbaren toestand gebracht is, komt op de eerste bladzijde de
volgende curieuse aanteekening uit 1713 voor:
„Dit is een boeck, in hetwelke mijn gewesen grootvader