51 50 deriijke parochie" (Sloet No. 1118). Ik wil de juistheid dezer bewe ring met bestrijden, maar alleen opmerken, dat daarvan niets te lezen staat in de aangehaalde oorkonde noch in die van 1280 (No. 1017). Hetzelfde geldt voor Opinen. Blz. 428. „Bure zou volgens Wouter Brock een dochter zijn van Erinchem Dit „zou zijn kan vervangen worden door „is". Men zie Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht I (19171 No 1594 d.d. 17. Maart 1395. Blz. 429. „Ommeren behoorde wellicht aan St. Adalbert te Aken" (Sloet No. 733). Hiervan geldt hetzelfde als van Zuilichem. Blz. 431. „Hien moet in 1188 nog tot de parochie van Dodenwaert hebben behoord, want dit was toen ook nog het geval met Hemmen" (Sloet, no. 373). Ik moet bekennen, dat mij dit niet duidelijk is, al geloof ik met Mr. Muller, dat Hien toen onder Dodenwaert behoorde. Blz. 432. „Lent behoorde sedert 1235 aan de abdij 's Gra- venda bij Goch" (Sloet, No. 771). Hier heeft Sloet zich vergist. Bedoeld 1S met Lent, maar Leuth in het Geldersche Overkwartier Men vergelijke oork, No. 974bis d.d. 16. April 1276. Blz. 432. „Doormc en Halderen, samen één parochie vor mende, had een kerk te Doornic, die in 1595 is afgebroken, en een kapel te Halderen Voor de hierin voorkomende onjuistheden verwijs ik naar het artikel „Iets over het voormalige kerspel Halderen" in Archief aartsbisdom Utrecht XXXIX (1913), blz. 340-344. Blz. 433. „Gent. Tot de gemeente behoort, althans sedert de Hervorming, ook de heerlijkheid (I. buurt) de Erlecom, doch het komt mi, twijfelachtig voor, of dit ook vóór de Hervorming het geval was". Men zie hierover Gelre, Bijdr. en Meded. (1919), blz. 234. Blz. 436. „D nel. Er stonden: het klooster St. Annabooch en het klooster St. Annastroon, die samen weleer een dubbelklooster vormden Hier heeft de schrijver zich laten beetnemen door Van Heussen en Van Rijn en hen, die hun hebben nageschreven. De be doelde kloosters hebben gestaan in het Bommelerwaardsche Driel. Zie Ccppens, Beschr. van het bisdom 's Hertogenbosch III, blz. 23. jIz. 438. Wolfhees, later Heelsem. Hierbij merk ik op, dat door Heldring a. w„ blz. 244, met de „oude kapel" niet de kerk te Heelsum, maar de voormalige van Wolfhezen wordt bedoeld, en verwijs verder naar het in 1922 verschenene boekje over Wolfhezen van den heer A. Oltmans. Blz. 440. Mariëndaal. In noot 4) oppert de schrijver het ver- Ik spatieer. moeden, of wellicht dit klooster in de parochie Oosterbeek heeft gestaan, en wel op grond van de in 1408 tusschen den prior en den pastoor van Oosterbeek geslo ene overeenkomst. Te dien aanzien bestaat geene onzekerheid: het klooster heeft in het kerspel Oos terbeek gestaan. Blz. 445. Die Gaedsberch. M. i. had onder de bronnen het in 1900 verschenene werk van den heer F. A. Hoefer, De kerk van Hattem, eene plaats verdiend, meer dan de Navorscher en Van der Aa. Blz. 446. „Oene was reeds in 1231 een afzonderlijke parochie." In de door den schrijver aangehaalde oorkonden (Sloet, Nos. 778 en 864) is echter alleen sprake van eene „curtis". Blz. 447. „Brum men behoorde, vermoedelijk sedert 996, aan de abdij te Elten." Hiervoor geldt het bij Zuilichen opgemerkte. Blz. 449. Lathem. Voor dit kerspel verwijs ik naar de uitvoe rige mededeGingen in Gelre, Bijdr. en Meded. X (1907), blz. 18 vgg. Blz. 454. „Etten was reeds een parochie in 1218" (Sloet, No. 449). Hoe de schrijver er toe gekomen is uit dezen brief af te leiden het bestaan van Etten als kerspel, is mij een raadsel. Toch wel niet uit de omstandigheid, dat Herimannus de Etten onder de getuigen voorkomt Blz. 457. Deutinchem. Onder dit hoofd wordt medegedeeld, dat tot het kerspel Doetinchem behoorde het westelijke deel der (nu voormalige) burgerlijke gemeente Ambt-Doetinchem en dat het oostelijke deel eerst in 1817 daarbij is gevoegd na afscheiding van Hummelo. Deze bewering, ontleend aan Sloets Bijdr. tot de kennis van Gelderland, blz. 34, is grondig wederlegd door ]hr. Mr. A. H. Martens van Sevenhoven in Gelre, Bijdr. en Meded. XXIII (1920), blz. 45 vgg. Voorts plaatst hij het klooster Bethlehem „even benoorden de stad". Inderdaad moeten wij het in het zuid-oosten zoekennoor delijk stond Sion. Hummelo. Men zie hierover onder Doetinchem. Blz. 469. „Caten, Coten, Vecaten, waarvan de kerk, die reeds in 1369 dreigde te niet te gaan, vóór de Hervorming verdwenen is, waarna het kerspel met Zalc vereenigd werd." Hier schijnt de schrijver Caten en Vecaten voor identiek te houden. Dat dit geens zins het geval is, heb ik uiteengezet in een artikel over het klooster Klarewater, dat t. z. t. in het Archief v. d. gesch. v. h. aartsbisdom Utrecht zal verschijnen. Het behoeft wel geen betoog, dat het hier medegedeelde geene aanspraak maakt op volledigheid. 1. S. VAN VEEN.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 31