32
van kloosters en vicariëen in de graafschap Zutphen, doch buiten de
stad. Daaronder bevinden zich o.m. eenige charters van het klooster
Sion te Doetinchem, waaronder de stichtingsbrief van 1431 en de brief
van 1470, waarbij hertog Adolf toestemt in de verplaatsing van dat
klooster buiten de stad; voorts drie charters, die afkomstig moeten
zijn van het groote convent te Lochem, waarvan het archief overigens
verloren schijnt te zijn. Die kloosterarchieven zijn vermoedelijk binnen
Zutphen beland in de onrustige dagen, die aan de verovering van
de stad in 1572 zijn voorafgegaan. Het zou mij te ver voeren, thans
nader in te gaan op de lotgevallen van die Zutphensche klooster
archieven. Misschien vertel ik daar later eens iets over. Ik wil echter
opmerken, dat zij, die geen geloof mochten hechten aan mijn ver
onderstelling, dat ook brieven van kloosters buiten Zutphen in den
zak van den soldaat hebben gezeten, voor de gevolgen daarvan in
de praktijk niet behoeven te vreezen, daar voor de definitieve
plaatsing van die charters motieven van meer gewicht zich zullen
doen gelden. Zij zullen in het Rijksarchief te Arnhem moeten blijven,
in tegenstelling tot de overige hier besproken stukken, waarvan de
overdracht aan de gemeente Zutphen zal moeten worden overwogen,
zoodra die gemeente tot het inrichten van een brandvrije archief
bewaarplaats zal hebben besloten.
De charters van particuliere herkomst zijn transport- en rentebrieven,
magescheidsbrieven en dergelijke, dateerende van 1428—1571, die
onder min of meer bekende Zutphensche families moeten hebben
berust. Bovendien heb ik twee stukken in de charterverzameling,
alsmede enkele daarbuiten, kunnen identificeeren als herkomstig van
den in 1572 vermoorden stadssecretaris Henrick inoen Gaem. Die
stukken hebben echter niet in den zak van den soldaat berust, maar
zijn, gelijk uit Van Hasselt III blz. 12 blijkt, in het huis van den
secretaris gevondende daar in beslag genomen officieele stukken
zijn in 1575 naar Zutphen teruggezonden, de particuliere in de Reken
kamer achtergehouden. Van meer belang dan die particuliere stukken
van Inoen Gaem is een boekje, dat zeer waarschijnlijk ook in 1572 te
Zutphen geroofd is, al betwijfel ik, dat het in den meergemelden
zak geweest is, omdat het in dat geval wel terug zou zijn gezonden
in 1575. Ik bedoel een door Mr. Piinacker Hordijk bij zijn uitgave van
de rechtsbronnen der stad Zutphen in de werken van de Vereeniging
tot uitgave der oud-vaderlandsche rechtsbronnen gebruikt deeltje,
waarin stadsrechten van Zutphen zijn afgeschreven Het hoort onge
twijfeld thuis in het Zutphensche stadsarchief.
A. H. MARTENS.
Zie t. a. p. blz. XX.
33
Naar aanleiding van de bespreking van den inventaris der
Leidsche gildearchieven door den Heer VAN DALEN.
Al schijnt het mij in het algemeen niet gewenscht om over recensies
een twistgeschrijf te beginnen, zoo moet mij toch ééne korte op
merking uit de pen naar aanleiding van de bewering van den Heer
Van Dalen, dat de aan den inventaris der Leidsche gilden besteede
moeite en kosten niet gerechtvaardigd schijnen door het belang der
in dezen inventaris beschreven bescheiden.
De archieven worden niet voor ons particulier genoegen beschreven,
maar opdat voor de toekomst de onderzoekers die gemakkelijker kunnen
bewerken en opdat door het gegeven overzicht ook het behoud der
stukken beter verzekerd zij. Het is dus hierbij niet de vraag, wat wij
op het oogenblik het belangrijkste achtenlater zal men allicht
zelfs meer belang hechten aan de gildebescheiden, die een licht werpen
op de ontwikkeling der bedrijven en van de verhoudingen tusschen
werkgever en werknemer, dan die welke nog een glimp werpen op
de tanende politieke macht der gilden. Ja, zijn wij zelfs nu reeds niet
zoover? en neemt de recensent hier niet een verouderd standpunt
in, door het belang der gildestukken alleen te willen beoordeelen
naar hun ouderdom en hun verband met de politieke macht? De be
scheiden zelf zijn door den Heer Van Dalen niet bewerkt, wellicht
zelfs nooit ingezien. Zijne verklaring, dat „wat de Leidsche gilden
van hunne archieven hebben overgelaten, niet veel zaaks" (is), berust
dus niet op wetenschappelijken grond. Doch al zijn de Leidsche gilde-
archieven werkelijk minder belangrijk, b.v. dan de middeleeuwsche
gildearchieven te Utrecht, dan zoude dit toch nooit aan den beheerder
de verplichting kunnen ontnemen om de bescheiden zoo goed mogelijk
te bewerken en zoude de daaraan besteede tijd niet onvruchtbaar
zijn besteed. J. C. OVERVOORDE.
De ficheeringsarbeid der kerkelijke registers.
Na mijne mededeelingen in het vorige nummer van dit tijdschrift
ben ik gereed gekomen met de ficheering van registers uit de gemeenten
Beesd, Bruchem c. a,, Deil c. a., Est, Haaften, Herwijnen, Kerkdriel,
Renooi c. a„ Tuil en Zuilichem c, a., alle gelegen in de classis Bommel;
Buurmalsen, Erichem, Ingen, Kuilenburg, Maurik, Ommeren, Ravenswaai,
Rijswijk, Tricht en IJzendoorn, alle gelegen in de classis TielBeek c.a.,
Beuningen c. a., Ooy c. a. en Over- en Nederasselt, alle gelegen in
de classis Nijmegen; en Eibergen in de classis Zutfen.
De classis Bommel is nu gereed, behoudens wat wellicht nog een