20 èn snel rijpte bij hem het verlangen om daar een plaats te bekleeden. Op een goeden dag gaf hij aan dit verlangen tegenover mij uiting. Mr. Veder had in dien tijd meermalen den wensch uitgesproken, dat een speciale ambtenaar voor den historisch-topographischen atlas, tot dusverre door hem en mij verzorgd, mocht worden gevonden. Toen ik Gimpel's vraag aan den archivaris overbracht, viel zij dus in goede aarde, 't Was nog geen tijd van bezuiniging; B. en W. maakten geen bezwaar, en zoo werd Gjmpel met ingang van den lsten Juni 1913 benoemd tot adjunct-commies ten archieve, met de bedoeling hem als conservator van den atlas te doen optreden. Nu was hij eerst recht in zijn element. Met grooten ijver werd de reorganisatie van den atlas op zuiver topographischen grondslag door hem ter hand genomen; helaas heeft de dood hem verhinderd haar geheel ten einde te brengen. Hoe lief hij zijne prenten had en hoe goed hij ze kende, hebben de tentoonstellingen uit de rijke ver zameling, die hij sinds 1916 jaarlijks organiseerde, duidelijk bewezen. En hoe nauwkeurig hij werkte, toont de plattegrond van Amsterdam, die hij in het voorjaar van 1922, op verzoek van den uitgever J. Vlieger, vervaardigde. Als van zelf kwam hij door de prenten tot de gevelsteenen. Met den heer C. Visser nam hij het initiatief tot de oprichting der Vereeniging tot stichting van een museum voor gevelsteenen. Het schrijven van een boek over dit onderwerp lag in zijn plan; veel voorstudie had hij daarvoor reeds gemaakt. Zijn welversneden pen snakte naar arbeid. Ik noemde reeds zijn redacteurschap van Vondel; vele artikelen van zijne hand verschenen in Amstelodamum, in Het Huis: Oud en Nieuw, in Hou' en Trouw en in andere tijdschriften. Ook de rubriek „Onder de streep", in het Algemeen Handelsblad, werd door hem met menig artikel over Amsterdamsche bijzonder heden verrijkt; en dat de pittige puntdichten van Justus Minus Gimpel tot auteur hadden, was voor velen geen geheim. In dit verband zij ook nog zijn Amsterdam Oud en Nieuw vermeld, dat rijk geïllustreerd in 1918 het licht zag. Worden wij, archiefambtenaren, wel eens en soms niet ten onrechte voor ietwat „droog" versleten, dit bijvoegelijk naamwoord was allerminst op Gimpel toepasselijk, den geestigen prater, die aan zijne liefde voor het verleden muzikale begaafdheid paarde en een groot liefhebber was van de natuur. Zijn „volkstuintje was een der best verzorgde van Amsterdam. Een uitstapje met de leden der Natuurhistorische Vereeniging was een zijner grootste genoegens. Toen hij aangesteld werd, wisten we reeds dat hij geen sterk gestel had. Hij heeft veel en hard gewerkt, ook te midden van veel 21 zorg en ziekte in zijn gezin. Het overlijden van zijne vrouw in Januari van dit jaar was een zware slag voor hem; in het laatst van Juli trof hem een beroerte. Wel knapte hij daarna weêr wat op, maar hij had den moed om te leven en de kracht om te werken verloren, en zoo volgde ras het einde. Wij zullen zijn geestig gelaat niet meer zien, hem niet meer in de scherpe en toch zoo goedhartig-trouwe oogen kijken. Maar vergeten zullen wij hem niet. JOH. C. BREEN. De Vereeniging van Archivarissen als vakvereeniging voor sociale belangen. Bij de poging tot uitbreiding van onze vereeniging moest op den voorgrond staan behartiging van sociale belangen. Na te gaan in hoeverre deze leus het gewenschte resultaat heeft gehad, is niet de bedoeling. Zulks is echter thans met zoovele woorden in onze statuten opgenomen, dus mag men verwachten, wanneer men lid is, dat aan dit laat ons zeggen tweede-hoofddoel van onze vereeniging voldoende aandacht wordt geschonken, 't Is niet de bedoeling hier de tegen woordige of reeds afgetreden bestuursleden een grief te maken van nalatigheid, want ik weet maar al te goed, dat zij zooveel in hun vermogen was, op dit punt hebben gelet, maar meer wil ik de aan dacht, van de leden van de Rijksgroep voornamelijk, erop vestigen dat onder den tegenwoordigen vorm het voor het bestuur onmogelijk is datgene te doen, wat noodig is om die sociale belangen te behartigen. Zooals bekend mag worden geacht, heeft destijds de Minister van Binnenlandsche Zaken een regeling tot stand gebracht, waardoor het verder onmogelijk werd om als opzichzelf staande vereeniging rechtstreeks met de regeering te onderhandelen. Rechtstreeksche besprekingen bepaalde minister Cort van der Linden zouden voortaan alleen plaats hebben met de groote vakcentralen. Later kwam de zoogenaamde Commissie voor georganiseerd overleg, be staande uit regeeringsvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de ambtenaren, aangewezen door de groote vakcentralen. De Com missie voor georganiseerd overleg, die tenslotte een regeeringsorgaan is, houdt zich aan het standpunt waarop de regeering staat, en wanneer door haar inlichtingen worden ingewonnen, vraagt zij die aan de groote vakcentralen. Die groote vakcentralen steken hun licht op bij de bij haar aangesloten vereenigingen en die vereenigingen zoo noodig bij haar ledenvergadering, zoodat ten slotte ieder lid eener vereeniging individueel langs dezen weg zijn denkbeelden naar de regeering kan brengen. Bedoelde denkbeelden van de Rijksgroep van onze ver-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 16