18
grooten mensch is wel een en ander, dat niet volmaakt is te noemen.
Dit is echter zekerhetgeen door Muller op archiefgebied is geschreven,
zal als een onverwoestbare erfenis voor het nageslacht blijven bestaan,
en tot in lengte van dagen zal op de door Muller gelegde grond
slagen kunnen worden voortgebouwd door de, bedriegen de teekenen
niet, in dezen steeds talrijker wordende arbeiders en arbeidsters.
Zoo zal dan ook, indien bij iemand, zeker bij onzen eminenten
leider worden bewaarheid, dat hij zal blijven leven, ook nadat hij is
gestorven.
IN MEMORIAM
Mr. J. L. BERNS.
Niet lang heeft de vorige Rijksarchivaris in Friesland genot mogen
hebben van zijn rust, in November trad hij af en reeds in januari
overleed hij. Het was hem zwaar zijn werk te missen, ook dit heeft
mogelijk bijgedragen tot zijn vroeg verscheiden. Want werkzaam was
hij als weinigen, hij deed niets anders dan arbeiden in zijn dubbele
taak van Rijksarchivaris en bibliothecaris der provincie. En nadat hij
onder den indruk van huiselijk leed want dit is hem niet gespaard
gebleven diep getroffen door de aanschrijving van 14 Mei 1920,
betreffende den 65-jarigen leeftijd, uit eigen beweging, spoedig
daarop zijn ontslag had aangevraagd - hij was toen 66 jaar - was
het hem weldadig, dat men zoozeer prijs stelde op zijne diensten en
hem op de meest waardeerende wijze verzocht op dat ontslag terug
te komen; hij gaf toe, hij had zijn arbeid te lief.
Als een der eerste leerlingen van prof. Fockema Andreae was
dadelijk het oog op hem gevestigd, zijne dissertatie over het Land
recht van Veluwe en Veluwenzoom (1884) was van die studie het
resultaat. Daarna ordende hij het archief van Harderwijk en ging ver
volgens naar Parijs, waar hij als auditor op de banken zat van de
hier te lande lang niet genoeg bekende „Ecole des Chartes en in
1886, hetzelfde jaar dat zijne „Rechtsbronnen van Harderwijk het
licht zagen, werd hij benoemd tot Rijksarchivaris in Friesland en biblio
thecaris der provincie. Sedert verscheen van zijn hand alleen ambte
lijke arbeid; behalve wat in de verslagen het licht zag, zijn te noemen
het verslag van een onderzoek naar archivalia te Dresden in 1891,
en, in 1919, zijn hoofdwerk als archivaris, de inventaris der rechterlijke
archieven. Voor een wetenschappelijk ambtelijk leven van zeven lustra
niet zoo bijzonder veel. Maar de werkzaamheden eischten te veel
van hem, die van de bibliotheek niet het minste, en zelf wilde hij
19
alles doen, tot in kleinigheden. Bescheiden, al te bescheiden, en terug
getrokken als hij was zat hij, zoo lang er daglicht scheen, kan men wel
zeggen, in zijn werkvertrek een sombere achterkamer in de kan
selarij en leefde voor zijn arbeid alleen en uitsluitend. Hoeveel
meer naar buiten uitschijnend werk zou ons van zijn hand zijn gebleven
als hij bijv. aan het Algemeene Rijksarchief verbonden ware geweest
en niet de rol van vastberaden en besluitvaardig stuurman had be
hoeven te vervullen te midden van het volk der Friezen, dat zich
aan schippers rijk gevoelt
Weinigen hebben hem daar gekend en eigenlijk alleen zij, die
onder hem dienden, weten van zijn omvangrijke kennis en van zijn
juist inzicht in zoo velerlei zaken, waarvan dikwerf bleek uit een
kwinkslag, geestig en raak.
Ware zijn constitutie sterker geweest, zoodat hij niet had be
hoeven te leven in een gestage vrees, dat iets of iemand hem te
machtig zou worden, hoeveel minder eentonig, hoe rijk wel had zijn
loopbaan kunnen zijn.
S. A. WALLER ZEPER.
IN MEMORIAM
CORNELIS JACOBUS GIMPEL.
Den 19den October 1922 overleed de heer Cornelis Jacobus Gimpel,
commies aan het Amsterdamsch archief. Zijn heengaan beteekent
een zwaar verlies voor dat archief. Gimpel was een zeer bijzonder
man, geen archiefambtenaar in den gewonen zin van het woord.
Geboren te Amsterdam den 26en Juli 1871, was hij, na op de Chris
telijke school van den heer P. J. Kloppers lager onderwijs te hebben
genoten, op een kantoor geplaatst en wel bij de administratie van
een courant. Maar in het gewone kantoorleven ging hij niet op; hij
bezat een sterke weetgierigheid en grooten leeslust, en daarmede
gewapend wierp hij zich op onze oude litteratuur. Hij werd een goed
Vondelkenner, en ook de werken van Vondel's tijdgenooten, de kleinere
dichters uit onze gouden eeuw, bleven voor hem geen gesloten
boeken. Zijn werkkring bracht hem in aanraking met de journalistiek,
en toen hij redacteur mocht worden van het buurtblaadje Vondel,
wist hij daarvan iets te maken, dat andere dergelijke organen verre
in de schaduw stelde. Ten behoeve van artikelen voor zijn krantje
begon hij nasporingen in het archief te doen; weldra was hij een
geregeld bezoeker van de oude Sint-Anthoniswaag op de Nieuw-
markt. Hier ontsloot zich voor hem eene nieuwe, onbekende wereld