16 Afdeeling van Gemeente- en Waterschapsarchief- ambtenaren. Verslag van de derde afdeelingsvergadering op 30 September 1922 te Utrecht. Nadat de vergadering door den Voorzitter geopend was met een kort woord, waarin hij o. a. memoreerde, hoe te vergeefs getracht was een betere positie voor de gemeentearchivaris van Kampen te verwerven, en mededeelde, dat gegevens worden verzameld betreffende de salarieering der archivarissen en ambtenaren aan de gemeente archieven, werd de rekening en verantwoording van den secretaris- penningmeester goedgekeurd met een nadeehg saldo van f 0.75, het gevolg van het niet-voldoen van den H. O. door een drietal leden. Naar aanleiding dezer weigering ontstond een discussie met het oog op het feit, dat een lid der hoofdvereeniging automatisch lid der afdeeling werd en dus royeering moeilijkheden kon veroorzaken. Men besloot moreele middelen te gebruiken. De bestuursverkiezing had tot uitslag, dat gekozen werden tot voorzitter Dr. Breen, tot leden de Heeren Dresch en Moll en tot plaatsvervangend lid Mej. Visscher. Het voorstel om met de heffing van een H. O. door te gaan werd goedgekeurd. De secretaris las daarop een rapport voor, waarin hij de positie van den gemeentearchivaris in het kader van het rapport der Staats commissie voor de bezoldiging van het gemeentepersoneel besprak. Men verzocht na eenige discussie Mr. Bouricius een meer uitgewerkt artikel over dit onderwerp in het Archievenblad te plaatsen. Hierna sloot de Voorzitter de goed bezochte vergadering. MEDEDEEL1NG VAN HET BESTUUR. Als vertegenwoordiger van het Afdelingsbestuur in het Hoofd bestuur is opgetreden de Heer N. M. Dresch. NIET-OFFICIEEL GEDEELTE. IN MEMOR1AM Dr. Mr. S. MULLER Fzn. Na het woord van het Bestuur aan het hoofd van het Officiëel Gedeelte van deze aflevering wil de Redacteur niet achterblijven, en in den aanvang van het Niet-Officiëel Gedeelte aan de nagedachtenis 17 van onzen oud-voorzitter - Muller was onafgebroken voorzitter onzer vereeniging van 1893 tot 1910 en daarna van 1913 tot 1920, dus gedurende bijna 25 jaren een woord van dankbare her innering wijden. Wij archivarissen van de tegenwoordige generatie zijn, wanneer wij dit zoo buitengewoon rijke en werkzame leven overzien, Muller dankbaar bovenal in tweeërlei opzicht. VooreerstMuller, hoezeer van aanleg zeer zeker meer historicus dan archivaris, is desondanks zijn geheele leven lang het vaandel van het archiefwezen getrouw gebleven. Hetgeen hij zelf eenmaal van den door hem zoo hoog vereerden Bakhuizen van den Brink getuigde, kan thans ten volle te zijnen opzichte worden herhaald „deze groote man heeft zich willen plaatsen in ónze rangen." Hoewel in vele op zichten met elkaar overeenkomende, zoo waren Bakhuizen van den Brink en Muller de opmerking is reeds eerder gemaakt toch in andere opzichten geheel verschillende figuren. In Bakhuizen van den Brink domineerde het geniale, maar ontbrak net methodische, waar door het hem mogelijk zou geweest zijn datgene, waaronder hij een maal zijn schouders gezet had, ook ten einde te brengen. Juist dit laatste nu was bij Muller ruimschoots aanwezig en daaraan vooral hebben wij te danken, dat hij, bovendien nog begiftigd met een machtig organisatietalent in dit verband mag nog wel eens met nadruk worden herinnerd aan hetgeen hij, behalve in de lange reeks van jaren aan de archieven in Utrecht, in die korte spanne tijds aan het Rijksarchief in Noord-Brabant gedaan heeft aan het archief wezen in Nederland voorgoed een zelfstandige, eervolle plaats in de wetenschappelijke wereld heeft weten te geven. Daarnaast past ons, archivarissen, ook nog een woord van groote dankbaarheid, dat Muller meer was een man van de pen, dan een man van het woord. Wij denken er hier nu niet in de eerste plaats aan, dat het wellicht ook daaraan te danken is, dat Muller meer dan eenmaal een professoraat heeft afgeslagen, waardoor hij voor het archiefwezen verloren zou geweest zijn. Hetgeen wij vooral bedoelen is dit, dat het gesproken woord, hoezeer ook voor het oogenblik van waarde, voor het nageslacht verloren gaat, daarentegen het geschreven woord blijft. En wat is het veel, dat Muller ons, alleen al op het gebied van de archiefwetenschap, heeft nagelaten! We behoeven er de bekende bibliografie van 1914 slechts op na te zien, en daarbij nog te voegen het vele, dat Muller sedert dien nog zoowel in ons blad als elders heeft gepubliceerd, daarbij nog geheel nieuwe wegen inslaande, als b.v. de zorg voor de nieuwe archieven. Het spreekt van zelf, zooals alle menschenwerk onvolmaakt is, ook bij dezen

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 14