12 Er is nog een middel om onze inkomsten te vermeerderen, dat niet mag worden versmaad, het is de uitbreiding van ons getal leden. In het afgeloopen iaar zijn wij zoo gelukkig geweest 10 nieuwe leden te hebben zien toetreden, waartegenover enkele onzer leden, die als archivaris of archiefambtenaar bedankt hadden, tevens hun lidmaat schap hebben neergelegd. Wij herinneren er aan, dat volgens de nieuwe statuten ook oud-archivarissen gewoon lid kunnen blijven, en dat de vroeger voor hen bestemde categorie der buitengewone leden is opgeheven. Drie leden hebben wij verloren door den dood Bruinvis, Van Meurs en Berns. Den eerste heb ik nagenoeg niet gekend. Hij was een man van den ouden stempel, samengegroeid met de stad zijner inwoning, waarvan hij eerst op lateren leeftijd archivaris werd. Maar hoewel hij dat ambt eerst, toen hij, meen ik, reeds de 70 jaren gepasseerd was, tegen een belachelijk klein salaris op zich nam (na voordien reeds vele jaren met werken op het archief te hebben doorgebracht) heeft de gemeente toch nog veel vrucht van zijn werk als archivaris gehad. Hij had een sterk gestel en is tot op 'noogen leeftijd archivaris gebleven, en ook na zijn eindelijk aftreden bleef zijne belangstelling in het archief onverminderd. Bij zijn overlijden is gebleken, dat hij zijn vermogen na aftrek van eenige legaten aan de stad Alkmaar vermaakt heeft, onder bepaling dat die erfenis in de eerste plaats het archief en den archivaris ten goede zal komen. Zijne nagedachtenis zal zeker vooral in Alkmaar, waar men reeds eene Bruinviskamer heeft, in eere blijven. Een geheel ander man was de archivaris aan het Algemeen Rijksarchief Van Meurs, die onverwachts, op eene reis in het buitenland, schijnbaar nog vol kracht ondernomen, bezweken is. Van Meurs was een eigenaardig man, buitengewoon scherpzinnig, maar uiterst onpraktisch. Niet in den zin waarin het groote publiek een archivaris onpraktisch vindt: wereldwijs was hij wel. Maar de zaken, waarvoor hij zich intereseerde, joeg hij na en hij vocht er voor met eene volharding en eene overdrijving, zou ik bijna zeggen, die meer schaadden, dan goed deden, en hem dikwijls het doel deden voorbijschieten. Wat hij wilde, heeft hij maar zelden bereikt; maar wie nu zijne artikelen, jaren nadat hij ze schreef, nog eens naleest, zal dikwijls getroffen worden door zijne rake opmerkingen en zijn juist inzicht. Hij zou een uitnemend archivaris zijn geweest, zoo de zin voor proporties hem niet had ontbroken, die maakte, dat hij aan de ordening van onbelangrijke archieven dikwijls onevenredig veel tijd besteedde. Maar als hij een belangrijk archief te beschrijven 13 had, zooals b.v. dat der Groote Visscherij, dan leverde hij in alle opzichten eersterangswerk. Weer een man van geheel anderen stempel was Berns. Hij ging geheel in zijn werk op. Onze vergaderingen bezocht hij nagenoeg nimmer en op de bijeenkomsten der Rijksarchivarissen behoorde hij tot de zwijgende leden. Maar in zijn eigen archief was hij volkomen thuis. Daar werkte hij hard en met succes, getuige zijn nog niet lang geleden verschenen inventaris der rechterlijke archieven. Het leelijkste vertrek van het Friesche archief had hij voor zich uitgekozen als om te toonen, dat hij zich zoo in zijn archiefwerk verdiepte, dat zijne omgeving hem onverschillig liet. Ziekte noopte hem ten slotte na langen strijd zijn ontslag te nemen hij heeft slechts korten tijd van die rust kunnen profiteeren. Gelukkig kan ik dit weinig opwekkend verslag eindigen met het vermelden van een heuglijk feit, ik bedoel de riddering van onzen collega Been. Wij wenschen onzen sympathieken en ijverigen ambt genoot van harte met die welverdiende onderscheiding geluk. En nu, dames heeren, houdt goeden moed; de wolken, die thans het uitzicht verduisteren, zullen optrekken, en als wij intusschen kalm voortgaan onzen plicht te doen, dan zal bij het optrekken der wolken blijken, dat wij inmiddels een heel eind zijn voorgeschreden op den weg naar ons ideaal. R- FRUIN. Afdeeling van Rijksarchiefambtenaren. Verslag van de vierde afdeelingsvergadering op 30 September 1922 te Utrecht. De jaarvergadering van de afdeeling van Rijksarchiefambtenaren werd in den morgen van 30 September 1922 in een der zalen van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen gehouden. Behalve het bestuur, het gedelegeerd lid van het hoofdbestuur en één van de plaatsvervangende bestuursleden, waren nog vijf leden aanwezig. Het jaarverslag van den voorzitter, hetwelk hierachter is afgedrukt, gaf geen aanleiding tot bespreking. De penningmeester zijn financieel verslag uitbrengende wijst erop, dat het voordeelig saldo voornamelijk te danken is aan de vrijwillige bijdragen, welke na herhaalde oproeping zijn binnengekomen, maar dat desniettegenstaande het voor het volgend jaar zeker noodig zal zijn, dat de bijdrage van het hoofdbestuur wederom beschikbaar wordt gesteld. Wanneer de bestuursverkiezing aan de orde komt, verklaart mr. De Bussy zich niet herkiesbaar te stellen, waarna bij eerste stem-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 12