10 Niihoff noch Nanninga Uiterdiik als de rechte archivarissen. Wij zien in hen bekwame historici, die voor hunne archieven groote belang stelling hadden, omdat het hunne bronnenverzamelingen waren, maar allerminst archivarissen, wier eerst taak het is het archief en zijn inhoud voor andere historici en belangstellenden toegankelijk en dienstbaar te maken. Integendeel er is wel eens beweerd, dat die heeren de hun toevertrouwde archieven als hun eigen jachtterrein beschouwden en het niet gaarne zagen, als anderen trachtten er iets in op te sporen. Ik heb mij wel eens laten vertellen, dat een hunner, toen hem een jong historicus bezocht om een onderzoek in het archief in te stellen, zijn bezoeker met een breed gebaar eene met archivalia volgepropte kast wees met de woordendaarin, mijnheer, zit wat gij moet hebben, zoek het zelf maar op. Menschen, die zoo optreden, vinden wij de rechte archivarissen niet. Eene hervorming ook van het landsarchief te Batavia schijnt mij hoog gewenscht, eene hervorming, waardoor aan het hoofd van het Indische archiefwezen een echte archivaris komt te staan, een, die zijn vak verstaat, met genoeg wetenschappelijke assistenten en helpers onder zich, dat de archiefverzamelingen behoorlijk geordend en beschreven kunnen worden en het belangstellende publiek kan worden voorgelicht. Daarbij behoort dan eene regeling, waarbij de archieven van verschillende autoriteiten ook buiten Batavia, ook in de Buitenbezittingen, regelmatig aan het centraal depot worden afge dragen, en dus gebroken wordt met de hier te lande al lang over wonnen opvatting, alsof het archief alleen de periode vóór 1813 betreft en de papieren van na dien tijd vrij aan de verwoesting van vocht en ongedierte mogen worden overgelaten. Ziedaar het ideaal, dat mij voor oogen staat, maar waarvoor de tegenwoordige tijd weinig kans op verwezenlijking biedt. Intusschen dacht het mij mis schien mogelijk reeds nu bij de vacature van het landsarchivariaat door een uit het moederland gezonden deskundige een onderzoek te doen instellen naar de toestanden in Indië op archiefgebied en naar de middelen, die moeten worden aangewend om er verbetering in te brengen. Dat denkbeeld heb ik den Minister van Koloniën ter overweging aanbevolen, en ik hoopte, dat deze er de Nederlandsch- Indische regeering toe bewegen zou het in toepassing te brengen. Op het laatste oogenblik verneem ik echter, dat ook op de ver wezenlijking van dien wensch de kans verkeken is. De Indische regeering heeft, ben ik wel ingelicht, den vertrekkenden landsarchivaris wel niet vervangen door een klerk, zooals eerst de bedoeling was, maar toch weder een extraneus, ditmaal een oud-hoogleeraar te Gent, aangewezen, zonder daarbij in aanmerking te nemen, hoe ook 11 in onze koloniën en voormalige koloniën de belangstelling in de archieven ontwaakt, getuige menig artikel in de Nederlandsche Leeuw, getuige ook hetgeen thans in Zuid-Afrika geschiedt, waar eene archief wet is vastgesteld als uitvloeisel van de reis, die de hoofdarchivaris Graham Botha in Europa en Amerika heeft gemaakt, waarbij hij de voornaamste archieven bezocht en de daar geldende regelingen bestudeerd heeft. Ik kom nu tot het minst aangename gedeelte mijner taak, de geschiedenis onzer vereeniging in het afgeloopen jaar. Die ge schiedenis is over het algemeen niet zeer belangrijk geweest, en dat is op zich zelf voor eene vereeniging als de onze zoo slecht niet, maar er is één punt, dat zich onafwijsbaar op den voorgrond dringt, en dat zijn de financiën. Gij weet, onze uitgaven, voornamelijk die voor het Archievenblad, zijn door het stijgen der werkloonen ont zaggelijk veel zwaarder geworden, terwijl onze inkomsten stationair blijven. De jaarlijksche contributie verhoogen durven wij niet uit vrees daardoor onze leden te verliezen en anderen af te schrikken om toe te treden, In die omstandigheden hebben wij een uitweg gezocht door de vier afleveringen van het tijdschrift over twee jaren te ver- deelen. Wij hadden daarbij bepaald, dat de afleveringen niet volu- mineuser mochten zijn dan tot dusverre, maar daarbij niet gerekend op de energie of den overmoed, hoe gij 't noemen wilt, van onzen nieuwen redacteur, met het gevolg, dat de laatste jaargang dikker is geworden dan ooit een der vorige. Maar niet alleen de redacteur heeft schuld, ook het geheele bestuur heeft eene ongelukkige ver gissing begaan. Onze redeneering was: als wij één jaargang van ons tijdschrift over twee jaren verdeelen, staan tegenover de kosten van het tijdschrift de contributies van twee jaren in plaats van die van één jaar. Dat was juist; maar wij verzuimden te bedenken, dat de kosten van ons tijdschrift ook uit de abonnementen worden bestreden, en die abonnementen niet per jaar maar per jaargang worden betaald. Het gevolg van die twee vergissingen, de eene die van den redac teur, en de andere die van het bestuur, was dat wij voor een te kort van ongeveer 800. stonden. Om erger te voorkomen hebben wij dadelijk de uitgave van het Archievenblad stopgezet en hebben wij onzen abonné's, meerendeels archieven en bibliotheken, verzocht ook over het ioopende jaar abonnement te betalen, zoodat de jaargang 1920/'2, d ie twee jaren omvat, ook twee jaarabonnementen kosten zou. Voor het vervolg hebben wij bepaald, dat een jaargang niet meer dan 10 vel of 160 bladzijden groot mag zijn. Wij hopen zeer, dat die maatregelen doel zullen treffen. Wij vertrouwen, dat gij ze billijken zult.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 11