8 archieven na 1830 zijn overgenomen, aan het overbrengen van het archief van het Kabinet der Koningin tot 1840 naar de bewaarplaats in den Haag, aan den afstand van het Noordhollandsche zoogenaamde provinciaal archief aan het Rijk, maar vooral aan.de talrijke particu liere archieven, die door de vrijgevigheid der eigenaren tijdelijk of voor goed naar eene openbare bewaarplaats zijn overgebracht; die van de Rechterens en de Ittersums naar het Rijksarchief in Overijsel, die van de Fagels, om van andere te zwijgen, naar het Algemeen Rijksarchief. Vooral de overbrenging van de laatste verzameling moet onder de helaas weinige verblijdende gebeurtenissen, die ik u heb te vermelden, eena eerste plaats innemen. Ook overigens is de belang stelling van de bezitters van huisarchieven in die verzamelingen ont waakt: ik ondervind er telkens de bewijzen van. Eershalve noem ik hier alleen den heer Van Heek, die al het mogelijke doet om het zoo uiterst belangrijke archief der heeren en graven van den Berg in goede orde te brengen en behoorlijk te verzorgen. En hier mag zeker ook gewezen worden op de oprichting van het Dr.-A.-KuypER- archief ingevolge de testamentaire beschikking van den vermaarden staatsman. Ook de overbrenging der notarieele en rechterlijke archieven na 1811 en der oude doop-, trouw- en begraafboeken naar de Rijksarchieven en de onder wetenschappelijk beheer staande gemeentearchieven gaat geleidelijk voort. Zoo het niet vlugger geschiedt, dan is dat, omdat de ruimte in vele Rijksarchieven eene algeheele uitvoering der gegeven voorschriften vooralsnog niet toelaat. Inderdaad is in vele gevallen uitbreiding van het archiefgebouw of oprichting van een filiaal elders dringend noodzakelijk. Daarvoor ontbreekt echter voor- loopig het geld, en de termijn, waarbinnen de overbrenging moet zijn afgeloopen, zal dus ten slotte wel verlengd moeten worden. De uitvoering der Archiefwet levert nog altijd voor vele ge meentebesturen en voor vele ambtenaren, die het beter konden en behoorden te weten, moeilijkheid op. Ik wil er een voorbeeld van geven. Er was mij een gerucht ter oore gekomen, dat zeker ge meentebestuur plan had een archivaris aan te stellen om zoodoende de oude doop- en trouwboeken in bewaring te kunnen erlangen, maar dat het daarvoor het oog had geslagen op een ten eenenmale onbe voegd persoon. Ik schrijf over de zaak en wijs op de wettelijke voorschriften. Geruimen tijd hoor ik nu niets meer; eindelijk informeer ik, hoe het er mee staat. Dat schijnt de heeren wakker geschud te hebden, onmiddellijk maken zij zich op en benoemen den onbevoegden man, blijkbaar zonder kwade bedoeling, alleen maar omdat zij de wettelijke voorschriften, waarop hunne aandacht expresselijk gevestigd 9 was, verzuimd hadden na te zien, Onnoodig te zeggen, dat de be noeming spoedig moest worden ingetrokken. Erger is wat mij bij een paar andere gemeentebesturen overkomen is. In beide gevallen werd inbreuk gemaakt op de openbaarheid der archievenin de eene gemeente ontzegde men den toegang tot het archief, op grond, dat het niet georderd was, alsof men zich op het feit, dat men in één opzicht in zijn plicht te kort geschoten was, mocht beroepen om zich aan een anderen plicht te onttrekken. Brutaler is nog de wijze van doen in eene andere gemeente, waar men leges heft voor het instellen van een onderzoek in het archief, let wel door den betrokkene zelf, alsof er geen artikel 1 der Archiefwet bestond. Ook aan de voorschriften op het vernietigen van archieven onderwerpt men zich zeer ongaarne. Nu eens beschouwt men de papieren, die men ontvangt, en de aanteekingen, die men maakt, niet als archieven. Zulke onbelangrijke stukken zijn toch geene archief stukken, zegt men, en men vernietigt ze, zonder dat de archivaris in de gelegenheid is gesteld te onderzoeken, of de papieren heusch onbelangrijk zijn of niet. Velen vernietigen ook hunne archieven uit onkunde. Zij weten niet, dat er voorschriften op het vernietigen van archieven bestaan. Toen onlangs een hoog rechterlijk college verhuizen moest, wilde men zonder meer het grootste gedeelte van het archief vernietigen, omdat er in het nieuwe gebouw niet voldoende berg ruimte was; dat dat zoo maar niet ging, en dat er voorschriften bestonden juist om het vernietigen „en masse" van archivalia tegen te gaan, was den betrokken hoogen rechterlijken ambtenaar ten eenen male onbekend. Het zoude m.i. wel wenschelijk zijn, dat er, evenals voor de provinciale, gemeente- en waterschapsbesturen, ook voor departementale en andere autoriteiten lijsten van stukken, die zonder nadere machtiging vernietigd kunnen worden, werden vastgesteld dan weten de ambtenaren, waaraan zij zich te houden hebben. Voor zoo ver mij bekend, bestaat zulk eene lijst alleen voor de Algemeene Rekenkamer. Voordat ik tot de lotgevallen onzer vereeniging overga, wensch ik nog een woord te zeggen over het Landsarchief te Batavia. Ik ken het natuurlijk niet uit eigen aanschouwen en moet afgaan op de inlichtingen, die mij van verschillende zijden bereikt hebben. Aan het hoofd d ier instelling staat of stond want dr. De Haan is thans met verlof een eminent geleerde, een historicus eerste klasse, die de geschiedenis van Indië kent, zooals indertijd Niihoff die van Gelderland en Nanninga Uiterdijk die van Kampen; maar met allen eerbied voor het werk der beide laatsten beschouwen wij toch noch

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1923 | | pagina 10