210
daar in garnizoen lag. Bij zijn bevordering tot kapitein werd hem een
andere standplaats aangewezen, en wel behield hij den titel van archivaris,
was als zoodanig een tijdlang lid onzer vereeniging, maar, evenals later
na zijn pensionneering als generaal-majoor, kon hij erachter zettenb. d.
Toen hij uit Naarden vertrokken was, kwam dat archief wederom
geheel onder de directie van den gemeente-secretaris. Toch vond het
gemeentebestuur het beter een raadslid te benoemen, om „zorg te dragen,
dat alles behoorlijk geordend bleef en de ingekomen stukken behoorlijk
geplaatst werden". Dat raadslid droeg den titel van adjunct-archivaris. De
heer Fabius aldus in het bovenbedoelde schrijven „behield natuurlijk
den titel van Archivaris tot aan zijn dood".
Dat heb ik niet gewetenHoe had ik hem heel onnoozel ge
vraagd, of hij, met zijn opleiding en studie en maatschappelijken rang,
nu waarachtig het buitenkansje had van wetenschappelijk ambtenaar 2e klasse
te zijn geworden
JOH. H. BEEN.
Uit de vakbeweging der ambtenaren.
I. Salarisregeling.
Met het overzicht van hetgeen op het gebied der salarisregeling is
voorgevallen, was ik gekomen tot hetgeen daaromtrent openlijk bekend
was geworden tot omstreeks begin November 1920. In het algemeen
gesproken is er geen verandering in den stand der salarisregelfng sedert
dien gekomen. Dit neemt evenwel niet weg, dat er een en ander van
belang is voorgevallen, dat onze aandacht vraagt. Een artikel opgenomen
in „de Centralevan 19 Augustus 1921 (nr. 22), onder den titel „Salaris
verbetering en bezuinigingswoede" geeft ons daarvan kennis. In den loop
van 1920, zoo vernemen wij, hadden verschillende Departementen aan de
Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken tal
van missives gezonden om advies betreffende de salarieering van onder
scheidene groepen ambtenaren. Zóó talrijk waren de naar aanleiding
daarvan voorgestelde wijzigingen, dat de Centrale Commissie besloot de
regeering te adviseeren tot een algeheele salarisherziening. Zij deed dit
in een brief aan de Regeering van 15 December 1920. De Regeering
zette haar standpunt uiteen in een antwoord op 21 December 1920 (nr.
209): geen algeheele salarisherziening op andere grondslagen; alleen ge
deeltelijke wijzigingen in het kader van het tegenwoordige bezoldigings
besluit geen herziening in den zin van een algemeene verhooging met vér
strekkende finantieele gevolgen. Integendeel meende de Regeering dat er
211
wellicht te eenigertijd sprake zou kunnen zijn van een toepassing van art.
40 van het bezoldigingsbesluit no. 37Desniettemin meende de Centrale
Commissie bij schrijven van 1 (J Februari 1921 aan de Regeering mede-
deeling te moeten doen van een 21-tal hoofdregelen, die zij in verband
met een algemeene salarisherziening had vastgesteld. Deze alle hier op
te nemen zou te veel ruimte vorderen. Opmerking verdient, dat de
Centrale Commissie ten opzichte van den kindertoeslag een afwijzende
houding blijft aannemen en dat zij voor het behoud van het huidige stelsel
van klassen-indeeling (3 klassen met 4 °/0 en 8 u/0 aftrek) is.
Na wisseling van een tweetal niet openbaar gemaakte brieven eindigde
de Regeering de briefwisseling met een schrijven van 16 Juli 1921 L. A.
Kabinet, waarin zij op haar eenmaal ingenomen standpunt blijft, en oordeelt
dat een gedachtenwisseling over de grondslagen der tegenwoordige rege
ling vanuit dat standpunt iedere practische beteekenis mist. Zij vestigt ten
slotte met nadruk de aandacht erop, „dat begrijpelijkerwijze zooals de
„zaken thans liggen, in geen geval van een ook maar eenigszins bedui
dende verhooging van het totaal-bedrag der aan wedden te besteden
„bedragen sprake kan zijn, zoodat een voorziening, uitsluitend bestaande
„in een opvoering van de tegenwoordige wedden van allerlei groepen,
„niet voor aanvaarding door de Regeering in aanmerking kan komen".
Op 28 (21?) Juli gaf de voorzitter van de Centrale Commissie, volgens
zijn persoonlijke opvatting, een toelichting van dit schrijven, die in het
kort samengevat, hierop neerkomt: „Men moet dus de consequentie van
„verlaging voor bepaalde groepen aanvaarden, indien men voor andere
„verhooging wenscht". „De Centralenoemde dit een oorlogsver
klaring, en deelde voorts mede wat de verschillende organisaties hadden
gedaan om stelling daartegenover in te nemen. Tot dusverre is niet
bekend dat er eenige salarisregeling in den geest van den inmiddels afge
treden voorzitter van de Centrale Commissie ontworpen is.
In „de Centraleverdient voorts zeer de aandacht een tweetal artikelen
over „Feiten en cijfers van Ambtenaren-salarissen(1 en 15 Juli 1921,
nr. 19 en 20), en een vergelijkend overzicht van de salarisregeling van de
provinciale ambtenaren in Noordholland met die van de Rijksambtenaren
(dat in het nadeel van de laatste uitvalt) in een artikel Beschouwingen
over de nieuwe salarisregeling van het rijkspersoneel(3 Juni 1921, nr. 17).
Het vraagstuk van standplaats-aftrek of klasse-indee
ling der gemeenten wordt uitvoerig behandeld in „de Centralevan
17 Juni 1921, (nr. 18) naar aanleiding van de door de Regeering inge-
Dit luidt: Wij behouden ons voor om, bij vermindering van de heerschende
duurte, door wijziging van dit besluit, eene daarmede evenredige algemeene salaris
vermindering te doen plaats vinden, behoudens handhaving van de wedden, die een
maal zijn toegekend.